ECLI:NL:CRVB:2020:1350
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit Sociale Verzekeringsbank inzake AOW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 10 januari 2018, waarin hem werd meegedeeld dat hij vanaf januari 2018 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) zou ontvangen. Het bezwaar van de appellant werd door de Svb niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De appellant stelde dat hij het bezwaarschrift op 10 februari 2018 ter post had bezorgd, maar de Svb ontkende de ontvangst van het bezwaarschrift en stelde dat het pas op 16 maart 2018 was ontvangen.
Tijdens de zitting van de Raad hebben de dochter en schoonzoon van de appellant getuigenverklaringen afgelegd, maar deze verklaringen waren niet voldoende om aan te tonen dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden. De Raad oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet de gewenste bewijskracht hadden, omdat er geen ondersteunend bewijs was overgelegd. De Raad concludeerde dat er geen verschoonbare reden was voor de termijnoverschrijding en bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de bewijslast die op de indiener rust om aan te tonen dat een bezwaarschrift op tijd is verzonden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.