ECLI:NL:CRVB:2020:135

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
17/7213 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en mate van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan de orde is. Appellante, die zich op 18 december 2014 ziek meldde met rugklachten, ontving op dat moment een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag op grond van de Wet WIA, werd appellante door een verzekeringsarts beoordeeld en als 33,62% arbeidsongeschikt geclassificeerd. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Na bezwaar werd dit besluit door het Uwv herzien, en werd appellante alsnog een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat zij meer dan 35% arbeidsongeschikt was op basis van een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. Ze lijdt aan een zware depressie en heeft diverse fysieke klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat de psychische beperkingen van appellante zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de psychische klachten in zijn beoordeling betrokken en de FML aangepast op basis van zijn bevindingen. De Raad concludeert dat appellante niet voldoende medische gegevens heeft overgelegd om haar stellingen te onderbouwen.

De Raad bevestigt dat de door de verzekeringsarts vastgestelde fysieke beperkingen juist zijn en dat de geselecteerde functies door de arbeidsdeskundige ook geschikt zijn voor appellante. Het hoger beroep wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.7213 WIA

Datum uitspraak: 22 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 september 2017, 17/2842 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. V.J. Oranje, advocaat, heeft zich als gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2019. Namens appellante is mr. Oranje verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellante in de gelegenheid te stellen een deskundigenrapport in te dienen. Appellante heeft op 20 november 2019 laten weten van deze mogelijkheid geen gebruik te maken.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om nader ter zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerker voor ongeveer 30 uur per week. Op 18 december 2014 heeft zij zich ziek gemeld met rugklachten. Appellante ontving op dat moment een uitkering ingevolgde de Werkloosheidswet. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft haar belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 november 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante 33,62% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 15 november 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 15 december 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 maart 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 17 januari 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 30 januari 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 17 januari 2017 een gewijzigde FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze gewijzigde FML nieuwe functies geselecteerd. Op basis van deze functies is appellante 38,45% arbeidsongeschikt. Met het bestreden besluit is aan appellante met ingang van 15 december 2016 alsnog een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat zij met ingang van die datum meer dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat de psychische klachten zijn onderschat. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen diagnose op psychisch vlak komt overeen met de diagnose die psychiater H. Loen in de brief van 8 juni 2017 noemt. Verder is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingegaan op de bevindingen van de hoorzitting en wat in de anamnese naar voren is gekomen. Op basis hiervan is de FML aangepast. De rechtbank heeft geen tegenstrijdigheden gezien in de informatie van de psychiater en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voor de stelling dat de fysieke klachten, waaronder chronische pijnklachten aan rug en benen, zijn onderschat, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten in de aanwezige medische informatie gevonden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. Zij lijdt aan een zware depressie en heeft klachten aan nek, schouder, benen en rug. Daarnaast heeft zij last van benauwdheid, een drukkend gevoel op de borst, hoofdpijn en slaapproblemen. Ook kan zij slecht tegen daglicht of tegen een drukke omgeving. Appellante geeft aan dat zij momenteel geen kracht en energie heeft om mee te draaien in de maatschappij.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA met ingang van 15 december 2016.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat de psychische beperkingen zijn onderschat, wordt onderschreven. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 januari 2017 blijkt dat de door appellante in hoger beroep genoemde psychische klachten door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de beoordeling zijn betrokken. Deze arts heeft op basis van zijn eigen bevindingen tijdens onderzoek en de door appellante in bezwaar vermelde informatie over haar verwijzing naar psychiater Loen gemotiveerd de FML aangevuld. Dat appellante meer beperkt is door haar psychische klachten heeft zij niet met medische gegevens onderbouwd. De door appellante in hoger beroep overgelegde brief van de psychiater van 12 september 2019 is een kopie van de brief van 8 juni 2017 met enkel de aanvulling dat de toestand van appellante sinds het voorjaar van 2017 weinig is veranderd. Op de brief van de psychiater van 8 juni 2017 is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 20 juli 2017 gereageerd. Die brief vermeldt dat sprake is van een depressie, eenmalig, matig. De brief van 12 september 2019 van Loen vermeldt dezelfde diagnose. In die brieven is geen steun voor de stelling van appellante dat zij op de datum in geding een zware depressie had. Deze informatie leidt niet tot twijfel aan de juistheid van de gemotiveerde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de psychische beperkingen.
4.3.
Ook het oordeel van de rechtbank over de rug- en beenklachten wordt onderschreven. Dat appellante door deze klachten meer beperkt is, heeft zij niet onderbouwd. De nek-, schouder- en hoofdpijnklachten en het niet verdragen van daglicht heeft appellante niet eerder dan in hoger beroep genoemd. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie in het geding gebracht waaruit de ernst van deze klachten blijkt. Er is daarom geen reden te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde fysieke beperkingen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML van 17 januari 2017 wordt geen reden gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 30 januari 2017 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellante in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) C.I. Heijkoop