ECLI:NL:CRVB:2020:135
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.S. van der Kolk
- C.I. Heijkoop
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en mate van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan de orde is. Appellante, die zich op 18 december 2014 ziek meldde met rugklachten, ontving op dat moment een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag op grond van de Wet WIA, werd appellante door een verzekeringsarts beoordeeld en als 33,62% arbeidsongeschikt geclassificeerd. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Na bezwaar werd dit besluit door het Uwv herzien, en werd appellante alsnog een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat zij meer dan 35% arbeidsongeschikt was op basis van een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. Ze lijdt aan een zware depressie en heeft diverse fysieke klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat de psychische beperkingen van appellante zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de psychische klachten in zijn beoordeling betrokken en de FML aangepast op basis van zijn bevindingen. De Raad concludeert dat appellante niet voldoende medische gegevens heeft overgelegd om haar stellingen te onderbouwen.
De Raad bevestigt dat de door de verzekeringsarts vastgestelde fysieke beperkingen juist zijn en dat de geselecteerde functies door de arbeidsdeskundige ook geschikt zijn voor appellante. Het hoger beroep wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.