ECLI:NL:CRVB:2020:1324

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
19/1042 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als docent wiskunde werkte, meldde zich op 17 oktober 2013 ziek met depressieve klachten. Het Uwv kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar na afloop van deze periode werd zijn WGA-vervolguitkering met ingang van 15 december 2017 vastgesteld op 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts, die beperkingen vaststelde, heeft het Uwv de WGA-vervolguitkering ongewijzigd voortgezet. Appellant is het niet eens met deze beslissing en stelt dat hij meer arbeidsongeschikt is dan het Uwv heeft aangenomen. Hij voert aan dat zijn gezondheidsklachten aanhouden en dat hij niet in staat is om terug te keren naar werk.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.1042 WIA

Datum uitspraak: 30 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 januari 2019, 18/5162 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Breedveld hoger beroep ingesteld.
Mr. Breedveld heeft zich teruggetrokken als gemachtigde.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als docent wiskunde voor 36,55 uur per week. Op 17 oktober 2013 heeft hij zich ziek gemeld met depressieve klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 15 oktober 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 50,72% en het einde van de loongerelateerde periode op 14 december 2017. Bij besluit van 13 mei 2016 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Het beroep van appellant is bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2016 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de Raad van 31 januari 2019 is deze uitspraak bevestigd (ECLI:NL:CRVB:2019:296). Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 15 december 2017 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45 tot 55%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 december 2017. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 51,43%. Het Uwv heeft bij besluit van 10 januari 2018 de WGA-vervolguitkering van appellant met ingang van 9 januari 2018 ongewijzigd voortgezet. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 juni 2018 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 9 januari 2018 gewijzigd vastgesteld op 54,15%, wat geen wijziging bracht in de hoogte van de vervolguitkering. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is het eens met de eerder door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen, maar heeft daar een beperking voor nachtwerk aan toegevoegd en dit vastgelegd in een FML van 18 juni 2018. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is van mening dat één van de eerder geselecteerde functies niet geschikt is voor appellant en heeft zijn mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de vier resterende functies vastgesteld op 54,15%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant in de beroepsfase, omdat het Uwv het bestreden besluit pas in die fase deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank is van mening dat een zorgvuldig onderzoek door het Uwv heeft plaats gevonden en dat de beperkingen van appellant in de FML van 18 juni 2018 juist zijn weergegeven. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gereageerd op de informatie die volgens appellant steun biedt aan zijn standpunt. Volgens de rechtbank zijn de functies die zijn geselecteerd voor appellant in medisch opzicht passend.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer arbeidsongeschikt is dan is aangenomen. Zijn gezondheidsklachten houden aan en beperken hem in zijn dagelijks functioneren. Appellant is nog steeds in behandeling bij de GGZ en acht terugkeer naar werk niet haalbaar in verband met zijn ernstige vermoeidheidsklachten, zijn paniekaanvallen, verstoord slaapritme en depressieve stoornis.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 9 januari 2018 heeft vastgesteld op 54,15% en terecht de WGA-vervolguitkering van appellant ongewijzigd heeft voortgezet.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de daarbij getrokken conclusies. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) L.E. König