ECLI:NL:CRVB:2020:1324
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als docent wiskunde werkte, meldde zich op 17 oktober 2013 ziek met depressieve klachten. Het Uwv kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar na afloop van deze periode werd zijn WGA-vervolguitkering met ingang van 15 december 2017 vastgesteld op 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts, die beperkingen vaststelde, heeft het Uwv de WGA-vervolguitkering ongewijzigd voortgezet. Appellant is het niet eens met deze beslissing en stelt dat hij meer arbeidsongeschikt is dan het Uwv heeft aangenomen. Hij voert aan dat zijn gezondheidsklachten aanhouden en dat hij niet in staat is om terug te keren naar werk.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.