ECLI:NL:CRVB:2019:296

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
16-7598 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering na psychisch en lichamelijk onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een voormalig docent wiskunde, had zich op 17 oktober 2013 ziek gemeld met depressieve klachten en verzocht om een WIA-uitkering. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv, waarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd opgesteld, werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 50,72%. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, waarbij hij een behandelplan van zijn psycholoog indiende en een psychiatrische expertise liet uitvoeren door psychiater P.J.H. Notten. Deze expertise concludeerde dat er geen ernstige stoornis was, maar lichte symptomen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de lichamelijke en psychische klachten van appellant adequaat hadden beoordeeld. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter het oordeel van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsartsen de medische situatie van appellant op de datum in geding correct hadden ingeschat. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.7598 WIA

Datum uitspraak: 31 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 oktober 2016, 16/4104 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (België) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Breedveld hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als docent wiskunde voor 36,55 uur per week. Op
17 oktober 2013 heeft hij zich ziek gemeld met depressieve klachten. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts appellant op 26 augustus 2015 op het spreekuur gezien en een lichamelijk onderzoek verricht. Deze verzekeringsarts heeft naar aanleiding van zijn bevindingen op 31 augustus 2015 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. In verband met een platvoet van appellant heeft de verzekeringsarts een beperking aangenomen ten aanzien van lang lopen en staan. Ten aanzien van de rug- en schouderklachten van appellant heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat deze myogeen van aard zijn en geen aanleiding geven om belangrijke beperkingen aan te nemen. In verband met psychische klachten heeft de verzekeringsarts appellant aangewezen geacht op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en op werk waarin hij niet flexibel hoeft in te spelen op sterk wisselende uitvoerende omstandigheden. Verder is de conflicthantering beperkt en is appellant niet geschikt voor leidinggevende taken. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in een rapport van 18 september 2015 tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk, maar nog wel voor een vijftal andere functies. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 50,72%. Bij besluit van 5 oktober 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
15 oktober 2015 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 50,72%.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt en daarbij een behandelplan van 21 januari 2016 ingebracht van psycholoog S. Strietman, verbonden aan GGz Breburg. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, nadat hij appellant had onderzocht, psychiater P.J.H. Notten verzocht om een psychiatrische expertise te verrichten. Op 13 april 2016 heeft psychiater Notten een rapport uitgebracht. Psychiater Notten heeft geconcludeerd dat de klachten van appellant kunnen wijzen op een depressieve stoornis. Een alternatieve verklaring voor de huidige klachten van appellant zou een aanpassingsstoornis met depressieve stemming kunnen zijn, omdat de klachten zijn toegenomen nadat appellant door zijn laatste werkgever ontslagen werd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 18 april 2016 vastgesteld dat uit de psychiatrische expertise geen ernstige stoornis blijkt en dat sprake is van lichte symptomen en in het algemeen vrij redelijk functioneren. Voor een urenbeperking bestaat dan ook geen indicatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 18 april 2016 de door de verzekeringsarts vastgestelde FML aangepast en enkele beperkingen, waaronder de beperking ten aanzien van vervoer (onderdeel 2.10.1) en geluidsbelasting (onderdeel 3.7.1), laten vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in een rapport van
10 mei 2016 tot de conclusie gekomen dat één van de geselecteerde reservefuncties niet geschikt is voor appellant in verband met overschrijding van de belastbaarheid ten aanzien van staan tijdens het werk. Er resteren voldoende functies om de arbeidsongeschiktheidsschatting te kunnen dragen. De vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt niet. Bij besluit van 13 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 oktober 2015 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen reden is het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onjuist te achten. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben de lichamelijke en psychische klachten van appellant bij de beoordeling betrokken. De rechtbank is voorts van oordeel dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij heeft gewezen op zijn psychische klachten, die progressief van aard zijn en waarvoor hij steeds zwaardere medicatie gebruikt. Daarnaast heeft appellant gesteld dat hij voet- en rugklachten heeft.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank. Wat appellant in hoger beroep
heeft aangevoerd ten aanzien van de verzekeringsgeneeskundige grondslag is een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd en vormt geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Ook in hoger beroep zijn er geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medische situatie van appellant op de datum in geding, 15 oktober 2015, onjuist hebben ingeschat.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig
onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De conclusies uit het onderzoek zijn voorzien van inzichtelijke motiveringen. In bezwaar heeft een psychiatrische expertise plaatsgevonden. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van psychiater Notten en de juistheid van zijn conclusies. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben zich daarom bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant mede op het rapport van psychiater Notten mogen baseren. Verder zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van de voet en de rugklachten van appellant onvoldoende in de FML van 18 april 2016 zijn verwerkt. Terecht heeft de rechtbank op grond van de beschikbare gegevens geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen. Gelet hierop wordt geoordeeld, zoals ook de rechtbank heeft gedaan, dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de
aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
31 januari 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) R.P.W. Jongbloed
md