ECLI:NL:CRVB:2019:296
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering na psychisch en lichamelijk onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een voormalig docent wiskunde, had zich op 17 oktober 2013 ziek gemeld met depressieve klachten en verzocht om een WIA-uitkering. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv, waarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd opgesteld, werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 50,72%. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, waarbij hij een behandelplan van zijn psycholoog indiende en een psychiatrische expertise liet uitvoeren door psychiater P.J.H. Notten. Deze expertise concludeerde dat er geen ernstige stoornis was, maar lichte symptomen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de lichamelijke en psychische klachten van appellant adequaat hadden beoordeeld. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter het oordeel van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsartsen de medische situatie van appellant op de datum in geding correct hadden ingeschat. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.