ECLI:NL:CRVB:2020:1323

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
19/1502 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van rapportages door verzekeringsartsen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 16 januari 2003 een uitkering ontvangt. De uitkering was oorspronkelijk gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, maar na een schouderoperatie is deze herzien naar 80 tot 100% per 6 oktober 2016. In het kader van een herbeoordeling is appellant onderzocht door dr. med. B. Sauer, die op 22 mei 2017 een rapport heeft opgesteld. Op basis van dit rapport heeft een verzekeringsarts van het Uwv op 24 augustus 2017 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat appellant een arbeidsongeschiktheid van 51,56% had. Het Uwv heeft vervolgens op 28 september 2017 de WAO-uitkering herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, wat door appellant werd bestreden.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de klachtenbeleving van appellant niet doorslaggevend was. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en nieuwe medische gegevens indiende. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep niet leidden tot een ander oordeel dan de rechtbank had gegeven. De medische informatie die in hoger beroep was ingediend, werd gemotiveerd besproken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, en leidde niet tot andere beperkingen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

19.1502 WAO

Datum uitspraak: 30 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 februari 2019, 18/3503 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J. Luursema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt vanaf 16 januari 2003 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die met ingang van 17 januari 2012 was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. In verband met een schouderoperatie is de uitkering met ingang van 6 oktober 2016 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid is appellant, die toen in Duitsland woonde, onderzocht door dr. med. B. Sauer, Arzt für Orthopädie und Unfallchirurgie, die op 22 mei 2017 een rapport en Gutachten heeft opgesteld. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft op basis van het rapport van dr. Sauer op 24 augustus 2017 een rapport en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens op 25 september 2017 op grond van de vastgestelde beperkingen voorbeeldfuncties geselecteerd die appellant met inachtneming van zijn beperkingen zou kunnen vervullen en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 51,56%.
1.3.
Bij besluit van 28 september 2017 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant herzien en deze met ingang van 5 december 2017 vastgesteld op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van
28 september 2017 heeft het Uwv bij besluit van 18 april 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.4.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Naar aanleiding van nadere medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep per de datum in geding in de FML meer beperkingen aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met inachtneming van de aangepaste FML geconcludeerd dat de functies die ten grondslag liggen aan de schatting onverkort gehandhaafd blijven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van de verzekeringsartsen, met het aanvullend rapport in beroep, zorgvuldig tot stand gekomen. Appellant is uitgebreid lichamelijk onderzocht door dr. Sauer en de verzekeringsartsen hebben op basis van zijn bevindingen beperkingen aangenomen. Dat naar aanleiding van de nadere medische informatie in beroep appellant niet opnieuw is onderzocht, maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig is. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat die nieuwe informatie nauwkeurig is beoordeeld en geleid heeft tot het stellen van extra beperkingen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de gestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de klachten en beperkingen van appellant. De klachtenbeleving van appellant is op zichzelf niet doorslaggevend. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust. Omdat de FML in beroep is aangepast heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, een proceskostenveroordeling uitgesproken en gelast dat het griffierecht door het Uwv wordt vergoed.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep met verwijzing naar zijn gronden in bezwaar en beroep herhaald dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij heeft ter onderbouwing van dat standpunt nadere medische gegevens ingezonden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft daartoe een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 juni 2019 ingezonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel dan de rechtbank heeft gegeven. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de gronden die appellant in beroep heeft aangevoerd besproken en geoordeeld dat deze niet kunnen slagen. De medische informatie die in hoger beroep is ingezonden betreft onderzoeksgegevens over de cervicale wervelkolom, informatie van de behandelend cardioloog en informatie van de behandelend orthopeed. Die informatie is inzichtelijk weergegeven en gemotiveerd besproken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en heeft deze arts geen aanleiding gegeven om het standpunt te wijzigen. Er zijn geen aanknopingspunten om die gemotiveerde conclusie onjuist te achten. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt afdoende dat de in hoger beroep ingezonden gegevens niet leiden tot andere beperkingen dan waarvan door het Uwv is uitgegaan met betrekking tot de hier van belang zijnde datum 5 december 2017. Appellant heeft geen uitvoering gegeven aan zijn voornemen om in hoger beroep een eigen medisch rapport in te zenden.
4.2.
Gelet op wat in 4.1 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) A.L. Abdoellakhan