ECLI:NL:CRVB:2020:1323
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van rapportages door verzekeringsartsen
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 16 januari 2003 een uitkering ontvangt. De uitkering was oorspronkelijk gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, maar na een schouderoperatie is deze herzien naar 80 tot 100% per 6 oktober 2016. In het kader van een herbeoordeling is appellant onderzocht door dr. med. B. Sauer, die op 22 mei 2017 een rapport heeft opgesteld. Op basis van dit rapport heeft een verzekeringsarts van het Uwv op 24 augustus 2017 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat appellant een arbeidsongeschiktheid van 51,56% had. Het Uwv heeft vervolgens op 28 september 2017 de WAO-uitkering herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, wat door appellant werd bestreden.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de klachtenbeleving van appellant niet doorslaggevend was. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en nieuwe medische gegevens indiende. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep niet leidden tot een ander oordeel dan de rechtbank had gegeven. De medische informatie die in hoger beroep was ingediend, werd gemotiveerd besproken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, en leidde niet tot andere beperkingen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.