ECLI:NL:CRVB:2020:1322
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de WGA-uitkering van een appellant na ziekte
Op 30 juni 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als heftruckchauffeur werkte, had zich ziek gemeld op 25 april 2013 en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een beoordeling werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 44,42% en later op 45,07%. Appellant meldde zich op 20 januari 2016 toegenomen arbeidsongeschikt en na een medisch onderzoek werd zijn arbeidsongeschiktheid tijdelijk vastgesteld op 59,51%. Het Uwv verlaagde echter zijn WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de klachten van appellant adequaat hadden verwerkt.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn gezondheidsklachten onvoldoende waren meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies in twijfel trok. De arbeidsdeskundige had bovendien gemotiveerd waarom de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant vielen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.