ECLI:NL:CRVB:2020:1321
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die zich op 24 oktober 2010 ziek meldde, ontving sinds 16 april 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij haar arbeidsongeschiktheid op 38% was vastgesteld, werd in 2017 geconcludeerd dat zij met ingang van 16 mei 2017 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hebben de medische gegevens van appellante zorgvuldig beoordeeld en de rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van deze beoordeling. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere beoordelingen zouden kunnen ondermijnen.
De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder haar verzoek om benoeming van een medisch deskundige, verworpen. De Raad oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt te onderbouwen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.