ECLI:NL:CRVB:2020:1273

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
19/4170 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in hoger beroep tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 19 augustus 2019. Appellant, vertegenwoordigd door mr. R.A. Severijn, heeft hoger beroep ingesteld na een gewijzigde beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 27 januari 2020. Tijdens de procedure heeft appellant zijn hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De Raad overweegt dat op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. In dit geval is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen.

Echter, de Raad oordeelt dat de kosten van de proceshandelingen niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat appellant zelf de proceshandelingen heeft verricht zonder inschakeling van een beroepsmatig rechtshulpverlener. Dit betekent dat er geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zoals vereist door het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Raad wijst daarom het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

Datum uitspraak: 18 juni 2020
19/4170 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
19 augustus 2019, 18/2661 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 4 november 2019 heeft mr. R.A. Severijn, advocaat, zich als raadsman van appellant gesteld.
Het Uwv heeft op 27 januari 2020 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 11 februari 2020 heeft mr. Severijn namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 27 januari 2020 geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen. Bij de intrekking heeft mr. Severijn verzocht de proceskosten in beroep en hoger beroep te vergoeden.
Met betrekking tot het verzoek tot vergoeding van de proceskosten in beroep overweegt de Raad dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Artikel 1, aanhef en onder a. van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) bepaalt dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Appellant heeft zelf de voorkomende proceshandelingen verricht zonder kenbare inschakeling van een professioneel rechtshulpverlener zodat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Raad is van oordeel dat ook voor een vergoeding van de in hoger beroep gemaakte kosten geen grond bestaat, omdat van proceshandelingen die voor vergoeding op grond van het Bpb in aanmerking komen, niet is gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van J.A. Achterberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2020.
getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J.A. Achterberg
IvR