Uitspraak
19 augustus 2019, 18/2661 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 19 augustus 2019. Appellant, vertegenwoordigd door mr. R.A. Severijn, heeft hoger beroep ingesteld na een gewijzigde beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 27 januari 2020. Tijdens de procedure heeft appellant zijn hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De Raad overweegt dat op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. In dit geval is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen.
Echter, de Raad oordeelt dat de kosten van de proceshandelingen niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat appellant zelf de proceshandelingen heeft verricht zonder inschakeling van een beroepsmatig rechtshulpverlener. Dit betekent dat er geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zoals vereist door het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Raad wijst daarom het verzoek om proceskostenvergoeding af.