ECLI:NL:CRVB:2020:127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
19/4406 WLZ-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang

In deze zaak heeft verzoekster, die lijdt aan een verstandelijke beperking, PTSS, een autismespectrumstoornis en persoonlijkheidsproblematiek, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had eerder het beroep van verzoekster tegen een besluit van Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. ongegrond verklaard. Dit besluit weigerde de verlening van een persoonsgebonden budget (pgb) omdat de curator van verzoekster niet voldeed aan de vereisten voor gewaarborgde hulp en er twijfels bestonden over de doelmatigheid van het pgb. Verzoekster heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat zij dringend zorg nodig heeft. De voorzieningenrechter heeft op 22 januari 2020 uitspraak gedaan en het verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, aangezien verzoekster vanaf haar verhuizing naar een kleinschalig wooninitiatief altijd zorg heeft ontvangen, ook al was de huur- en zorgovereenkomst opgezegd. Bovendien was er geen bewijs dat de zorginstelling de zorg niet meer wilde voortzetten. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat de behandeling van de hoofdzaak kon worden afgewacht.

Uitspraak

19/4406 WLZ-VV
Datum uitspraak: 22 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. dr. M.F. Vermaat, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 juli 2019, 19/878 (aangevallen uitspraak).
Op 23 oktober 2019 heeft verzoekster een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingezonden.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2019. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar curator [naam 1] en door mr. dr. Vermaat. Met mr. dr. Vermaat is voorts meegekomen [naam 2] en [naam 3] van [naam zorginstellig] , bijgestaan door mr. J. de Haan, advocaat. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Hartman.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoekster is bekend met een verstandelijke beperking, PTSS, een autismespectrumstoornis en persoonlijkheidsproblematiek. CIZ heeft verzoekster een indicatie verleend voor zorgprofiel (Besloten) Wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering (7VG). Verzoekster heeft zorg in natura ontvangen.
1.2.
Per 1 mei 2018 is verzoekster gaan wonen in een kleinschalig wooninitiatief van [naam zorginstellig] . Op 13 april 2018 heeft verzoekster het zorgkantoor verzocht om omzetting van de zorg in natura naar een persoonsgebonden budget (pgb).
1.3.
Bij besluit van 16 oktober 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 januari 2019 (bestreden besluit), heeft het zorgkantoor de verlening van het pgb geweigerd. Het zorgkantoor heeft daartoe overwogen dat verzoeksters curator niet voldoet aan de verplichtingen die gelden voor een gewaarborgde hulp omdat de curator een onvoldoende onafhankelijke houding heeft aangenomen tegenover de zorginstelling en regelmatig wisselende standpunten heeft ingenomen over de verantwoording van de besteding van het pgb. Voorts is het zorgkantoor van oordeel dat het pgb niet doelmatig zal worden besteed omdat de aangeleverde informatie niet volledig is en daaruit niet kan worden geverifieerd of het pgb zal worden gebruikt voor verzekerde zorg.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoekster tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
3.2.
Hangende het hoger beroep heeft verzoekster een verzoek gedaan om een voorlopige voorziening. Zij heeft verzocht om een voorziening te treffen opdat zij de zorg kan ontvangen waarop zij dringend is aangewezen. [naam zorginstellig] heeft de huur- en zorgovereenkomst met verzoekster per 31 december 2019 opgezegd wegens een forse betalingsachterstand.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 2 december 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO0764) de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen, niet is bedoeld om door middel van zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
4.3.
De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster heeft aangevoerd geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Verzoekster heeft vanaf het moment van haar verhuizing naar [naam zorginstellig] altijd huisvesting en zorg ontvangen van [naam zorginstellig] zonder dat deze kon worden betaald. Ondanks de opzegging van de huur- en zorgovereenkomst per eind 2019 is voorts niet gebleken dat [naam zorginstellig] deze zorg niet meer wil voortzetten. Ter zitting is gebleken dat [naam zorginstellig] zich heeft aangesloten bij de coöperatie Hesterhuizen en dat [naam zorginstellig] vanaf 1 januari 2020 aan verzoekster zorg in natura kon gaan verlenen via de genoemde coöperatie. Voorts is gebleken dat verzoekster – in ieder geval voorlopig – mocht blijven bij [naam zorginstellig] . Verder is niet gebleken dat [naam zorginstellig] concrete invorderingsmaatregelen jegens verzoekster heeft genomen. In e-mails van 7 januari 2020 en 16 januari 2020 is namens verzoekster medegedeeld dat [naam zorginstellig] als aanbieder van zorg in natura door het zorgkantoor is geaccepteerd. Daardoor ontvangt verzoekster vanaf 1 januari 2020 de beoogde zorg zonder dat dit leidt tot nieuwe financiële verplichtingen voor haar. Daarom kan geen spoedeisend belang worden aangenomen.
4.4.
Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoekster zo zwaarwegend spoedeisend belang dat de behandeling van de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht.
4.5.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
De griffier is verhinderd te ondertekenen