ECLI:NL:CRVB:2020:1254

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
18/6285 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling aanvraag bijstand en vereiste gegevens voor behandeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 2 november 2018 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venray ongegrond verklaarde. Appellant had van 9 juli 2010 tot en met 19 november 2015 bijstand ontvangen op basis van de Participatiewet (PW). Na zijn remigratie naar Marokko ontving hij een remigratie-uitkering van de Sociale verzekeringsbank (Svb). Op 24 januari 2018 diende appellant een aanvraag in voor bijstand ingevolge de PW, maar het college stelde vast dat niet alle gevraagde gegevens waren overgelegd. Appellant werd in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens, waaronder bankafschriften en inkomensgegevens van zijn echtgenote, aan te leveren. Omdat appellant dit niet deed, heeft het college de aanvraag op 27 februari 2018 niet in behandeling genomen.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten de aanvraag niet te behandelen, omdat de gevraagde gegevens essentieel waren voor de beoordeling van het recht op bijstand. Appellant stelde in hoger beroep dat hij de vertaalkosten voor de bankafschriften niet kon betalen, maar de Raad oordeelde dat deze kosten voor rekening van appellant komen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken. De Raad benadrukte dat het op de weg van appellant lag om tijdig om een verlenging van de hersteltermijn te verzoeken, wat hij niet had gedaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18.6285 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
2 november 2018, 18/1318 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Venray (college)
Datum uitspraak: 16 juni 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Peeters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een (nader) onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft van 9 juli 2010 tot en met 19 november 2015 bijstand ontvangen, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW). Vervolgens is appellant naar Marokko geremigreerd en heeft hij van de Sociale verzekeringsbank (Svb) een remigratie-uitkering toegekend gekregen. Vanaf 11 december 2017 woont appellant weer in Nederland. Appellant heeft op 24 januari 2018 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de PW. Bij brief van 7 februari 2018 heeft het college appellant te kennen gegeven dat hij bij het aanvraagformulier niet alle gevraagde gegevens had overgelegd en dat de behandeling van de aanvraag daarom werd opgeschort. Tevens heeft het college appellant in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens vóór 22 februari 2018 over te leggen en appellant erop gewezen dat de aanvraag niet in behandeling kan worden genomen als hij de gevraagde gegevens niet op tijd inlevert. Het gaat om - in het Nederlands vertaalde - afschriften van de Marokkaanse bankrekening van appellant en zijn echtgenote vanaf 1 oktober 2017, eventuele inkomensgegevens van zijn echtgenote en om een bewijsstuk waaruit blijkt dat de remigratie-uitkering van appellant is beëindigd. Appellant heeft de gevraagde gegevens niet binnen de hersteltermijn overgelegd en heeft niet verzocht om verlenging van die termijn.
1.2.
Bij besluit van 27 februari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 mei 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid en onder c, van de Awb niet in behandeling genomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de gevraagde bankafschriften, een bewijs van inkomstengegevens van zijn echtgenote en een bewijsstuk dat de remigratie-uitkering is beëindigd van belang zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Het college heeft terecht een vertaling in het Nederlands van de bankgegevens gevraagd. De beroepsgrond van appellant dat hij de vertaalkosten niet kan betalen treft geen doel omdat deze, gelet op de uitspraak van 30 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1962, voor rekening van appellant dienen te komen. Appellant had ook eerder en tijdig kunnen beschikken over een verklaring met betrekking tot de remigratie-uitkering, aangezien hangende bezwaar bleek dat de Svb al bij brief van 15 december 2017 aan appellant had meegedeeld dat de remigratie-uitkering beëindigd werd.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak is de bijstandverlenende instantie in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd om gegevens op te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. Dit geldt evenzeer voor het verzoek om een Nederlandse vertaling aan te leveren van gegevens die in een vreemde taal gesteld zijn (uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399).
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daar nog het volgende aan toe.
4.4.
Voor zover het opvragen van de gevraagde vertalingen en stukken meer tijd vergde dan de gegeven hersteltermijn, had het op de weg van appellant gelegen om vóór afloop van de gegeven hersteltermijn verlenging van die termijn te verzoeken. Appellant heeft dit nagelaten, terwijl niet gebleken is dat appellant daartoe niet in staat is geweest. Voorts brengen aard en inhoud van het besluit dat strekt tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag om bijstand mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of stukken die na het nemen van dat besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde gegevens of stukken binnen de gegeven hersteltermijn te verstrekken. Appellant is daarin niet geslaagd.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van J.B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2020.
(getekend) M. Hillen
(getekend) J.B. Beerens