ECLI:NL:CRVB:2020:1249

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
19/1046 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen intrekking bijstandsuitkering en terugvordering kosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die sinds 2016 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Deventer. Het college had de bijstand per 1 april 2017 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Appellant stelde dat zijn e-mail van 15 mei 2017 als bezwaarschrift had moeten worden behandeld, maar het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank volgde het college in deze beslissing en verklaarde het beroep van appellant ongegrond.

In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begon op de dag na de bekendmaking van het besluit. Aangezien het besluit op 28 april 2017 was verzonden, had appellant tot 9 juni 2017 de tijd om bezwaar te maken. De Raad oordeelde dat de e-mail van appellant niet tijdig was ingediend, omdat deze pas op 4 april 2018 door een begeleider naar het college was doorgestuurd. De Raad verwierp ook de stelling van appellant dat de ontvangstbevestiging van 15 mei 2017 als bewijs voor tijdige indiening kon dienen, omdat deze betrekking had op een andere aanvraag.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 1046 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 16 juni 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 januari 2019, 18/1471 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Deventer (college)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2020. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door F.J.M. Wijnberg.
Het onderzoek is heropend na de zitting. Appellant heeft een nader stuk ingediend. Het college heeft vragen van de Raad beantwoord.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 2016 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet.
1.2.
Bij besluit van 26 april 2017, verzonden op 28 april 2017, heeft het college de bijstand met ingang van 1 april 2017 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand in februari 2017 en in de periode van 17 maart 2017 tot en met 29 maart 2017 teruggevorderd tot een bedrag van € 820,34.
1.3.
Op 15 mei 2017 heeft appellant een e-mail verzonden aan [naam] . Op 14 mei 2018 heeft appellant beroep ingesteld tegen het besluit van 26 april 2017. De rechtbank heeft het beroep aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het besluit van 26 april 2017 en dit ter behandeling aan het college doorgezonden.
1.4.
Bij besluit van 17 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank volgt appellant niet in zijn stelling dat het college de
e-mail van 15 mei 2017 had moeten behandelen als bezwaarschrift.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop het besluit waartegen het bezwaar gericht is, door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het besluit van 26 april 2017 is op 28 april 2017 aan appellant verzonden. De laatste dag waarop appellant bezwaar kon maken was dus 9 juni 2017.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat het college zijn e-mail van 15 mei 2017 als bezwaarschrift had moeten behandelen. Deze grond slaagt niet. In het midden kan blijven of de tekst in de e-mail van 15 mei 2017 moet worden uitgelegd als klacht of als bezwaarschrift. Anders dan bijvoorbeeld het geval was in de uitspraak van de Raad van 20 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1444, heeft appellant de e-mail namelijk niet uiterlijk op 9 juni 2017 aan (een medewerker van) de gemeente Deventer toegezonden. De begeleider van appellant heeft de e-mail pas op 4 april 2018 aan een klachtbehandelaar van de gemeente Deventer doorgezonden. [naam] , aan wie appellant de e-mail van 15 mei 2017 heeft gericht is niet werkzaam bij de gemeente Deventer. Omdat het college niet eerder dan op 4 april 2018 kennis heeft kunnen nemen van de e-mail van 15 mei 2017, is deze e-mail niet tijdig ingediend.
4.3.
De ontvangstbevestiging van 15 mei 2017 die appellant aan de Raad heeft toezonden, maakt niet dat moet worden geoordeeld dat appellant wel tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend. Uit deze ontvangstbevestiging blijkt namelijk dat deze betrekking heeft op stukken die zijn ingeleverd in verband met een aanvraag voor team Inkomensondersteuning. De ontvangstbevestiging ziet dus niet op de ontvangst van een bezwaarschrift.
4.4.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 26 april 2017. Appellant heeft geen omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Het college heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2020.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) M. Buur