ECLI:NL:CRVB:2020:1234

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
18/805 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van nabestaandenuitkering door de Sociale verzekeringsbank na wijziging geboortedatum

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van een nabestaandenuitkering door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante ontving een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Svb heeft de uitkering herzien en teruggevorderd na een wijziging van appellantes geboortedatum, die was geregistreerd in de basisregistratie personen (brp). De Svb was verplicht om deze wijziging te volgen, aangezien de geboortedatum een authentiek gegeven is. Appellante voerde aan dat de wijziging van haar geboortedatum niet zonder meer door de Svb had mogen worden overgenomen en dat dit leidde tot een ongerechtvaardigde inbreuk op haar eigendomsrecht.

De Raad oordeelde dat de Svb terecht de nabestaandenuitkering heeft herzien en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak gedeeltelijk vernietigd. De Raad bevestigde dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij te veel uitkering had ontvangen, gezien de wijziging van haar geboortedatum. De terugvordering werd vastgesteld op € 2.504,05, na correctie van een bedrag aan AIO-aanvulling waar appellante recht op had. De Svb werd veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.312,50.

Uitspraak

18.805 ANW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 december 2017, 16/5859 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 11 juni 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Matadien, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020. Namens appellante is mr. Matadien verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. O.F.M. Vonk.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
De Svb heeft vervolgens een vraag van de Raad beantwoord.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). In verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd heeft de Svb aan appellante met ingang van september 2014 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet ter hoogte van 80% van het maximale bedrag en een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) toegekend. Daarbij is de Svb uitgegaan van [geboortedatum 1] 1949 als geboortedatum van appellante.
1.2.
Op 9 november 2015 heeft de Svb een melding ontvangen van de basisregistratie personen (brp) dat de geboortedatum van appellante is gewijzigd in [geboortedatum 2] 1949. Deze wijziging heeft gevolgen voor de aan haar toegekende nabestaandenuitkering, het ouderdomspensioen en de AIO-aanvulling.
1.3.
In verband met de gewijzigde geboortedatum van appellante is bij besluit van 16 november 2015 de ingangsdatum van het ouderdomspensioen vervroegd naar [datum] 2014 en het percentage gewijzigd in 78%, waardoor appellante recht heeft op een nabetaling van € 5.227,08 over maart 2014 tot en met augustus 2014. Ook zijn het ouderdomspensioen en de AIO-aanvulling herzien over september 2014 tot en met oktober 2016 in verband met het gewijzigde kortingspercentage. Verder is de einddatum van de nabestaandenuitkering vervroegd naar 28 februari 2014. De over de periode maart 2014 tot en met augustus 2014 onverschuldigd betaalde nabestaandenuitkering van € 7.967,87 is van appellante teruggevorderd. Na verrekening van de te veel betaalde nabestaandenuitkering met de nabetaling van het ouderdomspensioen resteert een bedrag van € 2.740,79 van de nabestaandenuitkering dat wordt teruggevorderd.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 21 juli 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 16 november 2015 ongegrond verklaard, waarbij het terugvorderingsbedrag nader is vastgesteld op € 2.560,93.
2. Bij de aangevallen uitspraak – voor zover hier van belang – heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij het besluit van 16 november 2015 niet was herroepen en geen proceskosten in bezwaar waren toegekend, gegrond verklaard. De rechtbank heeft in zoverre zelf in de zaak voorzien en de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Svb ten onrechte haar nabestaandenuitkering heeft herzien en teruggevorderd. Volgens appellante heeft de rechtbank in Marokko de wijziging van haar geboortedatum ambtshalve vastgesteld en had de Svb deze wijziging niet zonder meer mogen overnemen uit de brp. Verder is aangevoerd dat appellante door de gewijzigde geboortedatum een deel nabestaandenuitkering is ontnomen, waardoor sprake is van strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Eerste Protocol). Tot slot is aangevoerd dat dringende redenen om van terugvordering af te zien zijn gelegen in de hogere kosten die appellante heeft vanwege medische omstandigheden, waaronder de psychische druk die appellante ervaart.
3.2.
Bij brief van 20 februari 2020 heeft de Svb desgevraagd medegedeeld de aanvraag van appellante voor aan AIO-aanvulling op 19 augustus 2014 te hebben ontvangen. Als destijds van een juiste geboortedatum was uitgegaan, zou de AIO-aanvulling per 19 augustus 2014 zijn toegekend en zou appellante over de maand augustus 2014 recht hebben gehad op een aanvulling van € 56,88. Er was naar het oordeel van de Svb geen aanleiding de AIO‑aanvulling met een verdergaande terugwerkende kracht toe te kennen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil de herziening van de nabestaandenuitkering over maart 2014 tot en met augustus 2014 en de terugvordering van de te veel betaalde nabestaandenuitkering over de periode van maart 2014 tot en met augustus 2014.
4.2.
De geboortedatum van appellante is gewijzigd van [geboortedatum 1] 1949 naar [geboortedatum 2] 1949 en deze wijziging is opgenomen in de brp. De geboortedatum is een authentiek gegeven. Ingevolge de artikelen 1.6 en 1.7 van de Wet basisregistratie personen is de Svb verplicht bij de vervulling van zijn taak uit te gaan van een in de brp beschikbaar authentiek gegeven en heeft zij geen bevoegdheid om hiervan af te wijken.
4.3.
De Svb heeft beleid ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij verder niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.4.
Verder blijkt uit de beleidsregels van de Svb dat met toepassing van artikel 3:4 van de Awb geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Daarbij is van belang de mate waarin een betrokkene en de Svb een verwijt kan worden gemaakt en de mate waarin de herziening onevenredig ingrijpend is in het dagelijks leven van de betrokkene.
4.5.
Zoals al eerder is overwogen, onder meer in de uitspraak van de Raad van
5 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO3352), moet het hiervoor onder 4.3 en 4.4 weergegeven beleid van de Svb aangemerkt worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.6.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de herziening wordt onderschreven. Het had appellante redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat zij te veel nabestaandenuitkering had ontvangen, nu haar geboortedatum was gewijzigd naar een eerdere datum. De rechtbank heeft terecht het betoog van appellante, dat de wijziging van haar geboortedatum door de rechtbank in Marokko heeft plaatsgevonden zonder haar medeweten, niet gevolgd. Uit de gedingstukken blijkt dat appellante zelf om deze wijziging heeft verzocht. De omstandigheid dat appellante zich op dat moment niet bewust was van de gevolgen van de wijziging van haar geboortedatum komt voor haar rekening en risico. Voor de Svb bestond geen aanleiding om op grond van het beleid geheel of gedeeltelijk af te zien van herziening. Verder is niet gebleken dat de Svb het hiervoor onder 4.4 omschreven – op artikel 3:4 van de Awb gebaseerde – onderdeel van het beleid in dit geval niet consistent heeft toegepast.
4.7.
Over de terugvordering moet voorop worden gesteld dat de Svb gehouden is tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde nabestaandenuitkering. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hiervoor bedoeld kunnen ingevolge vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de – financiële en of sociale – gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Gesteld noch gebleken is dat appellante ten gevolge van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terecht is gekomen zodat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien.
4.8.
Tot slot wordt de vraag of de herziening van de nabestaandenuitkering ten gevolge van de gewijzigde geboortedatum van appellante een ongerechtvaardigde inbreuk vormt op het eigendomsrecht van appellante, ontkennend beantwoord. Weliswaar kan een toegekend recht op nabestaandenuitkering als eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol worden beschouwd, maar hier is geen sprake van ongerechtvaardigde ontneming van een bestaand recht. Appellante kon slechts een legitieme verwachting hebben dat zij tot haar pensioengerechtigde leeftijd recht zou hebben op de nabestaandenuitkering, nu in artikel 16, tweede lid, van de ANW is vastgelegd dat het recht dan eindigt. Niet valt in te zien dat het de Svb niet vrij zou staan om de nabestaandenuitkering te herzien, nu appellante op een eerdere datum de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en dat artikel 1 van het Eerste Protocol zich daartegen zou verzetten.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat de rechtbank kan worden gevolgd. Het bedrag van de terugvordering moet evenwel worden verminderd met het bedrag aan AIO-aanvulling waarop appellante, zoals uit 3.2 blijkt, over augustus 2014 recht had. Het bedrag van de terugvordering wordt daarom vastgesteld op € 2.560,93 minus € 56,88, is € 2.504,05.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.312,50,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het bedrag van de terugvordering is vastgesteld;
- stelt het bedrag van de terugvordering vast op € 2.504,05;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- bepaalt dat de Svb aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 126,- vergoedt;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2020.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) P. Boer