ECLI:NL:CRVB:2020:1227

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
18/3646 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor kosten wasmachine in de vorm van een lening

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijzondere bijstand aan appellante voor de kosten van een wasmachine en vloerbedekking. Appellante, die een pensioen ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, heeft op 15 juni 2017 bijzondere bijstand aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag op 19 juni 2017 afgewezen, omdat de kosten als algemeen noodzakelijk werden beschouwd en uit eigen middelen moesten worden voldaan. Na bezwaar heeft het college op 16 oktober 2017 een bedrag van € 1.055,22 voor vloerbedekking en € 300,- voor de wasmachine toegekend, beide in de vorm van een lening. Dit besluit werd later gewijzigd, waarbij de bijstand voor vloerbedekking als gift werd verstrekt, maar de lening voor de wasmachine bleef gehandhaafd.

De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het college discretionaire bevoegdheid heeft bij de toekenning van bijzondere bijstand en dat het beleid van de gemeente Den Haag niet onredelijk is. De Raad oordeelt dat de bijzondere bijstand voor de wasmachine terecht in de vorm van een lening is verstrekt, omdat er geen sprake was van schuldhulpverlening en de aflossing van € 29,50 per maand in overeenstemming is met de wet.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst erop dat appellante voor andere noodzakelijke kosten een nieuwe aanvraag moet indienen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18/3646 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2018, 17/7631 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 2 juni 2020
Zitting heeft: E.C.G. Okhuizen
Griffier: L. Hagendijk
Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet.
1.2.
Op 15 juni 2017 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van vloerbedekking en de kosten van een wasmachine.
1.3.
Bij besluit van 19 juni 2017 heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat sprake is van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die moeten worden voldaan uit het eigen inkomen of vermogen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf.
1.4.
Bij besluit van 16 oktober 2017 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 juni 2017 gegrond verklaard en aan appellante een bedrag van € 1.055,22 toegekend voor de kosten van vloerbedekking en een bedrag van € 300,- voor de kosten van een wasmachine, beide in de vorm van een lening.
1.5.
Bij gewijzigd besluit van 13 november 2017 (bestreden besluit 2) heeft het college de bijzondere bijstand voor de kosten van vloerbedekking gewijzigd in een toekenning om niet.
Het besluit om appellante een bedrag van € 300,- aan bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening voor de kosten van een wasmachine te verschaffen, heeft het college gehandhaafd.
1.6.
Bij besluit van 27 november 2017 is het bedrag van de aflossing van de schuld van
€ 300,- vastgesteld op € 29,50 per maand.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 onder toepassing van
artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt als mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het beroep tegen bestreden besluit 2 heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2 van die wet, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Op grond van artikel 48, eerste lid, van de PW wordt bijstand om niet verleend, tenzij in deze wet anders is bepaald. Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de PW, kan bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.
4.3.
Het college komt een discretionaire bevoegdheid toe bij de beoordeling van de vraag of voor de onderhavige kosten bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening of om niet wordt verstrekt. In de Memorie van Toelichting bij artikel 51 van de Wet Werk en Bijstand, thans PW, (Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, p. 74-75) is opgemerkt dat het voor de hand ligt bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening te verlenen, indien men uit de algemene bijstand niet heeft kunnen reserveren voor de vervanging van een duurzaam gebruiksgoed.
4.4.
Ingevolge het beleid dat het college volgens de Beleidsregels minimavoorzieningen en bijzondere bijstand gemeente Den Haag 2015 (Beleidsregels) bij de toepassing van artikel 51 van PW voert wordt bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke kosten, zoals duurzame gebruiksgoederen, in beginsel verstrekt in de vorm van een geldlening of als borgtocht. Bijzondere bijstand voor bijzondere, noodzakelijke kosten worden verstrekt in de vorm van een gift (artikel 18, tweede lid van de Beleidsregels). Ingevolge artikel 18, derde lid, van de Beleidsregels wordt de bijzondere bijstand in afwijking van het tweede lid verstrekt in de vorm van een gift als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is in het kader van schuldhulpverlening (art. 18, derde lid, van de Beleidsregels). De Raad acht dit beleid niet onredelijk. Van schuldhulpverlening is geen sprake. Het college heeft de bijzondere bijstand dan ook terecht niet als gift maar in de vorm van een geldlening toegekend. Met de vaststelling van de aflossing op € 29,50 per maand is voldaan aan de in artikel 51, tweede lid, van de PW neergelegde eis dat als bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen wordt verleend in de vorm van een geldlening, het college de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
4.5.
Voor zover appellante heeft betoogd dat er meer goederen in haar huis dringend aan vervanging toe zijn en dat het college haar om die reden een hoger bedrag aan bijzondere bijstand in de vorm van een gift had moeten toekennen, geldt het volgende. De aanvraag heeft uitsluitend betrekking op de kosten van een wasmachine en vloerbedekking en niet op andere kosten van woninginrichting en/of duurzame gebruiksgoederen. Appellante zal voor toekenning van bijzondere bijstand voor die kosten eerst een aanvraag moeten indienen bij het college.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.7.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L. Hagendijk (getekend) E.C.G. Okhuizen