ECLI:NL:CRVB:2020:1213
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), die haar arbeidsongeschiktheid op 48,73% had vastgesteld met ingang van 27 februari 2017. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante herhaalde in hoger beroep haar argumenten over de toepassing van de Standaard in beroep. De Raad oordeelde dat de rechtbank de argumenten van appellante afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slaagden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een nadere urenbeperking in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak benadrukt de rol van de verzekeringsarts en de toepassing van de Standaard bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.