ECLI:NL:CRVB:2020:121
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor aflossing schuld op basis van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 30 april 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand om de roodstand op zijn bankrekening bij de ING bank aan te zuiveren. Het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen heeft deze aanvraag afgewezen op 17 mei 2018, en dit besluit werd later bevestigd na bezwaar op 13 september 2018. Het college stelde dat de appellant op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet (PW) geen recht had op bijzondere bijstand, omdat hij beschikte over middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien en er geen zeer dringende redenen waren om toch bijstand te verlenen.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft de appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Raad oordeelde dat de uitsluitingsgrond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW van toepassing was. De Raad benadrukte dat er zeer dringende redenen moeten zijn om in afwijking van deze uitsluitingsgrond bijzondere bijstand te verlenen, en dat deze redenen in het geval van de appellant niet aanwezig waren. De Raad concludeerde dat de appellant niet in acute nood verkeerde en dat zijn argumenten, waaronder de claim van hongersnood en schending van het folterverbod, niet voldoende onderbouwd waren.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.