ECLI:NL:CRVB:2020:1199
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een IVA-uitkering aan een werkneemster die zich op 4 maart 2013 ziek meldde wegens psychische klachten. De werkneemster was laatstelijk werkzaam als installatietekenaar en had recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat haar loongerelateerde WGA-uitkering op 2 november 2015 eindigde en dat zij vanaf die datum in aanmerking kwam voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het bezwaar van de werkneemster tegen dit besluit werd ongegrond verklaard, omdat het Uwv oordeelde dat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt was.
De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van de werkneemster ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster niet duurzaam was, en dat er voldoende behandelmogelijkheden waren die verbetering konden brengen. De werkneemster had in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd als in beroep, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht had geoordeeld dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. De in hoger beroep ingediende rapporten van medisch adviseurs konden de conclusie van het Uwv niet weerleggen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.