In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die als kraamhulp werkte, meldde zich op 14 september 2014 ziek met rugklachten, later gevolgd door buik- en psychische klachten. Het Uwv heeft haar ziekengeld beëindigd op basis van de conclusie dat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Rotterdam. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat haar klachten onvoldoende zijn erkend. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige, L. Greveling-Fockens, ingeschakeld, die concludeerde dat appellante meer beperkt is dan in de eerdere FML was vastgesteld. De Raad oordeelde dat de FML van 29 oktober 2019, die was aangepast op basis van het rapport van de deskundige, de belastbaarheid van appellante correct weergaf. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 2625,-, inclusief griffierechten.