ECLI:NL:CRVB:2020:1195
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering Wajong-uitkering en indicatie banenafspraak
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1997, op 24 augustus 2015 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering bij het Uwv, omdat hij niet kan werken door depressie en gedragsproblemen. Het Uwv heeft op 30 december 2015 besloten om de Wajong-uitkering te weigeren, omdat appellant arbeidsvermogen heeft. Tevens is vastgesteld dat hij niet in aanmerking komt voor een indicatie banenafspraak op grond van de Wet banenafspraak quotum arbeidsbeperkten, omdat hij in staat wordt geacht het minimumloon te verdienen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar deze zijn ongegrond verklaard door het Uwv.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in haar uitspraak van 11 mei 2017 de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Appellant beschikt volgens hen over arbeidsvermogen en kan een drempelfunctie vervullen.
In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat hij niet in staat is tot arbeidsparticipatie en dat zijn psychische klachten hem belemmeren. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant in staat is om het minimumloon te verdienen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is vastgesteld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische conclusies en dat appellant voldoende mogelijkheden heeft om te werken. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen proceskostenveroordeling nodig is.