ECLI:NL:CRVB:2020:118
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag als gevolg van onweerlegbaar rechtsvermoeden van gezamenlijke huishouding na scheiding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een bijstandsaanvraag door appellante, die na haar scheiding van haar ex-echtgenoot X, bijstand op grond van de Participatiewet (PW) had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen omdat het college van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen van mening was dat appellante en X een gezamenlijke huishouding voerden, wat op basis van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de PW leidt tot het onweerlegbare rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding. Appellante betwistte deze conclusie en stelde dat het college ten onrechte had aangenomen dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met X, aangezien zij gescheiden waren en niet meer gehuwd.