In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Staal, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 februari 2018. Het hoger beroep was gericht tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die op 4 september 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen. Appellant heeft op 19 december 2019 het hoger beroep ingetrokken, omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing geheel aan zijn bezwaren tegemoet was gekomen. Tevens heeft appellant verzocht om het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft aangegeven zich te kunnen vinden in een veroordeling tot betaling van proceskosten en heeft geen verweerschrift ingediend. Gezien de intrekking van het hoger beroep en de tegemoetkoming door het Uwv, heeft de Centrale Raad van Beroep besloten om het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek te sluiten. De Raad heeft vervolgens de kosten die appellant heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep beoordeeld.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op verzoek van appellant in de kosten kan worden veroordeeld, zoals bepaald in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht. De kosten zijn begroot op € 2.100,-, bestaande uit € 525,- voor bezwaar, € 1.050,- voor beroep en € 525,- voor hoger beroep. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J.A. Achterberg als griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 juni 2020.