Uitspraak
21 november 2019, 19/2510 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. C. Moustaïne, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 november 2019. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 juni 2020 uitspraak gedaan. De zaak betreft een hoger beroep in het kader van de WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen).
De Raad heeft vastgesteld dat het griffierecht van € 128,- niet tijdig is betaald door de gemachtigde van appellant. Ondanks herhaalde waarschuwingen en de mogelijkheid om het verzuim te herstellen, heeft de gemachtigde geen actie ondernomen. Daarnaast ontbraken de gronden van het beroep in het ingediende beroepschrift, wat ook in strijd is met de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht.
Gelet op deze omstandigheden heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.