Uitspraak
19.4468 WUBO
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
Op 4 juni 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak tussen een appellant, geboren in 1938 en erkend als burger-oorlogsslachtoffer, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de verweerder van 14 augustus 2019, waarin zijn uitkering opnieuw zou worden vastgesteld na het overlijden van zijn echtgenote. Het bezwaar was echter te laat ingediend, aangezien het bezwaarschrift op 2 oktober 2019 bij de verweerder was ontvangen, terwijl de termijn voor het indienen van bezwaar op 25 september 2019 was verstreken.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet in verzuim was geweest, maar dat hij geen rekening had gehouden met de voorgeschreven termijn voor het indienen van het bezwaarschrift. De Raad oordeelde dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was, omdat er geen omstandigheden waren die de appellant verhinderden om tijdig bezwaar te maken. Het bestreden besluit van de verweerder, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard, werd door de Raad in stand gehouden.
De uitspraak concludeert dat het beroep van de appellant ongegrond is verklaard en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan door de rechter H. Lagas, met P.W.J. Hospel als griffier.