ECLI:NL:CRVB:2020:116

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
18/6169 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring beroep wegens termijnoverschrijding in WIA-PV zaak

Op 16 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/6169 WIA-PV. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2018, waarin het beroep van appellante niet-ontvankelijk werd verklaard. De appellante had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 22 november 2017, waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 6 oktober 2017 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen zou ontvangen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de termijnoverschrijding door appellante niet verontschuldigbaar was. Het beroepschrift was te laat ingediend, en de Raad oordeelde dat de argumenten die appellante in hoger beroep aanvoerde, in wezen een herhaling waren van wat zij eerder had betoogd. De rechtbank had deze gronden al afdoende besproken en terecht geoordeeld dat deze niet slagen.

Appellante had niet aangetoond dat zij om medische redenen niet in staat was om tijdig beroep in te stellen. De Raad merkte op dat de brief van de behandelend psycholoog niet voldoende bewijs bood voor haar stelling dat zij gedurende de gehele beroepstermijn niet in staat was om een beroepschrift in te dienen. De enkele mededeling dat zij een lumbaalpunctie had ondergaan, was onvoldoende om te concluderen dat zij gedurende de beroepstermijn niet in staat was om actie te ondernemen. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en werd er geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.6169 WIA-PV

Datum uitspraak: 16 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2018, 18/88 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: T. Dompeling, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: F.E.M. Boon
Ter zitting zijn verschenen: Appellante, bijgestaan door mr. M. Ter Haar-Bas. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 22 november 2017. Bij dat besluit heeft het Uwv zijn beslissing gehandhaafd dat appellante met ingang van 6 oktober 2017 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt toegekend, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen deze beslissing niet-ontvankelijk verklaard.
Niet in geschil is dat het beroepschrift van 4 januari 2018 (een dag) te laat is ontvangen. De vraag moet worden beantwoord of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding door appellante niet verontschuldigbaar is.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft betoogd en vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Daaraan wordt toegevoegd dat appellante ook met de brief van
21 juni 2018 van de behandelend psycholoog niet heeft aangetoond dat zij om medische redenen niet in staat was tijdig (pro forma) beroep in te stellen. Appellante heeft in hoger beroep geen nadere (medische) gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zij om medische redenen gedurende de gehele beroepstermijn van zes weken buiten staat is geweest om een - al dan niet voorlopig - beroepschrift in te dienen, dan wel daartoe hulp van een derde in te schakelen. Uit de mededeling van appellante ter zitting dat zij op 20 of 21 december 2017 een lumbaalpunctie heeft gehad waardoor zij voor een periode twee weken tot weinig in staat was, volgt ook niet dat zij de gehele beroepstermijn daartoe niet in staat was. Het hoger beroep slaagt dus niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) F.E.M. Boon (getekend) T. Dompeling