ECLI:NL:CRVB:2015:4425

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
14/2498 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de termijnoverschrijding bij bezwaar tegen herstelaanvraag Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin zij per 6 maart 2013 hersteld werd verklaard voor het verrichten van werkzaamheden. Het bezwaar van appellante, ingediend op 11 april 2013, werd door het Uwv niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.

De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had aangetoond dat er geen medische redenen waren om aan te nemen dat appellante niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. Appellante had aangevoerd dat haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal en haar geestelijke gesteldheid de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De Raad oordeelde echter dat een beperkte beheersing van de Nederlandse taal op zich geen reden is voor verschoonbaarheid en dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd dat zij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

De Raad concludeerde dat het Uwv het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en dat de rechtbank het beroep van appellante terecht ongegrond had verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/2498 ZW
Datum uitspraak: 3 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 maart 2014, 13/3950 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J.M. van Daalhuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Daalhuizen en de tolk A. Kabaktipe. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich vanuit de situatie waarin zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving per 24 december 2012 ziek gemeld wegens aanhoudende psychische klachten, knieklachten en visusvermindering. Bij besluit van 5 maart 2013 heeft het Uwv appellante per 6 maart 2013 hersteld verklaard voor het verrichten van de in het kader van de beoordeling voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen geselecteerde functies. Daarbij is vermeld dat tegen dit besluit binnen twee weken na de datum van ondertekening schriftelijk bezwaar kan worden gemaakt. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit, gedateerd op 11 april 2013, is door het Uwv op 11 april 2013 ontvangen.
1.2.
Bij besluit van 6 mei 2013 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 5 maart 2013 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft het Uwv overwogen dat de termijnoverschrijding op medische gronden niet verschoonbaar is. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
2 mei 2013.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hetgeen appellante heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen medische redenen zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is volgens de rechtbank gemotiveerd ingegaan op de bevindingen van het intelligentieonderzoek van 7 november 2012 en op de depressieve klachten van appellante als vermeld in het bericht van PsyQ aan de huisarts van 18 december 2011. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het benoemen van een medische deskundige. Appellante heeft volgens de rechtbank geen medische of andere gegevens in het geding gebracht die twijfel kunnen wekken aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de echtgenoot van appellante bij het onderzoek door de verzekeringsarts aanwezig was. Het enkel stellen dat de echtgenoot van appellante ook psychische klachten heeft maakt volgens de rechtbank niet dat van de echtgenoot van appellante niet mocht worden verwacht ervoor te zorgen dat tijdig bezwaar zou worden gemaakt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat er wel sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Omdat appellante functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau heeft zij de strekking van het besluit van 5 maart 2013 niet kunnen begrijpen en de gevolgen daarvan niet kunnen overzien. Verder is appellante niet afdoende de Nederlandse taal machtig om de inhoud en de gevolgen daarvan volledig te kunnen bevatten. Appellante heeft daarbij verwezen naar de rapportage intelligentieonderzoek van 7 november 2012 van
M. van Dijk, GZ-psycholoog. In dat verband is volgens appellante tevens van belang dat zij daarvoor sinds eind november 2011 vanwege depressieve klachten onder behandeling was bij PsyQ, waar appellante is gediagnostiseerd met een ernstige depressie met psychotische en vitale kenmerken. Volgens appellante kan een onafhankelijke te benoemen medisch deskundige nader uitsluitsel geven. Verder heeft appellante gesteld dat haar echtgenoot door zijn psychische klachten evenmin in staat was om ervoor zorg te dragen dat appellante tijdig bezwaar maakte tegen besluit van 5 maart 2013.
3.2.
Het Uwv heeft om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 75k in samenhang met artikel 75j, van de Ziektewet, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een besluit als hier aan de orde, in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), twee weken.
4.2.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van 11 april 2013 tegen het bestreden besluit van 5 maart 2013 na afloop van de bezwaartermijn is ingediend.
4.4.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend heeft uiteengezet dat er geen medische redenen bestonden om aan te nemen dat appellante vanwege haar geestelijke gesteldheid niet in staat was gedurende de bezwaartermijn tijdig bezwaar te maken. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd is ingegaan op de bevindingen uit het intelligentie onderzoek van 7 november 2012 en op de depressieve klachten van appellante.
4.5.
Appellante heeft geen medische gegevens ingebracht op grond waarvan kan worden getwijfeld aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De ingebrachte medische informatie van psycholoog A. Voskuijl van PsyQ, neergelegd in de brief van 16 december 2011, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep reeds in zijn beoordeling meegewogen en daarover geconcludeerd dat hierin geen medische argumenten zijn gelegen op grond waarvan moet worden aangenomen dat appellante gedurende de bezwaartermijn buiten staat is geweest tijdig rechtsmiddelen aan te wenden, dan wel daarvoor een derde in te schakelen. Wat betreft het door appellante overgelegde verslag van de behandelend psychiater C. Konya van augustus 2015 wordt overwogen dat hieruit weliswaar naar voren komt dat appellante psychische klachten heeft, maar deze klachten zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep al bij de beoordeling in bezwaar en beroep betrokken. Bovendien heeft deze informatie geen betrekking op de in het geding zijnde periode. De verwijsbrief van de huisarts van 23 oktober 2012 bevat evenmin nieuwe informatie nu gelet op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze verwijzing reeds bekend was. Ook het ondersteuningsplan maatschappelijke ontwikkeling van
25 augustus 2015 kan niet leiden tot ander oordeel nu deze brief geen betrekking op de in geding zijnde periode noch een medisch oordeel bevat.
4.6.
Anders dan appellante heeft gesteld is een beperkte beheersing van de Nederlandse taal op zich geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Daarbij heeft appellante onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij, zoals gesteld, niet afdoende de Nederlandse taal machtig is om de inhoud van het besluit van 5 maart 2013 te kunnen begrijpen. Appellante heeft immers niet weersproken dat zij Nederlands basisonderwijs heeft gevolgd en in 2012 een taalcursus Nederlands met goed gevolg heeft afgesloten.
4.7.
Voor zover appellante niet in staat was om zelf zorg te dragen voor de (tijdige) afhandeling van haar post en administratie lag het hoe dan ook op de weg van appellante om daarvoor een voorziening te treffen. Gesteld noch gebleken is dat het voor appellante niet mogelijk was om hulp te vragen voor het behartigen van haar belangen. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat appellante in de periode van belang een begeleidster had en appellante ter zitting desgevraagd te kennen heeft gegeven dat haar echtgenoot elke dag de ontvangen post bekijkt. Bovendien volgt uit de door het Uwv overgelegde contactgegevens van het Klant Contact Centrum (KCC) dat in de periode rond de bezwaartermijn haar begeleidster, haar schoonzus en haar echtgenoot allen ten behoeve van appellante contact hebben opgenomen met het KCC van het Uwv. Dit klemt des te meer nu zowel appellante als haar echtgenoot, die bij het onderzoek van verzekeringsarts aanwezig was, door de verzekeringsarts zijn geïnformeerd dat een besluit van het Uwv tot herstelverklaring per
6 maart 2013 zou volgen.
4.8.
In hetgeen appellante verder in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad evenmin aanleiding om de te late indiening van het bezwaarschrift verschoonbaar te achten.
4.9.
In het voorgaande ligt besloten dat het verzoek om benoeming van een deskundige moet worden afgewezen.
4.10.
Dat betekent dat het Uwv het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de rechtbank het beroep van appellante terecht ongegrond heeft verklaard.
4.11.
Uit de overwegingen onder 4.4 tot en met 4.10 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
3 december 2015.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AP