ECLI:NL:CRVB:2020:115
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en vaststelling wachttijd Wet WIA
Op 9 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/2513 ZW-PV. Deze uitspraak betreft het hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland van 27 maart 2018, waarin het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard. De zaak draait om de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van de appellant per 21 maart 2017, en de vaststelling dat de wachttijd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet is voltooid. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen objectiveerbare medische informatie is die aantoont dat de appellant op de datum in geding meer beperkt was dan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft aangenomen.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv zijn beslissing om de uitkering te beëindigen op basis van een toetsing van de verbetering van de belastbaarheid in het tweede ziektejaar terecht had gehandhaafd. De Centrale Raad van Beroep concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de informatie van de behandelend sector is meegewogen. Er zijn substantiële beperkingen aangenomen, maar er is geen nieuwe medische informatie overgelegd in hoger beroep die de eerdere conclusies zou kunnen weerleggen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien gemotiveerd dat er geen aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen in passende arbeid, omdat de door de appellant gestelde ernstige moeheid onverklaard blijft.
De uitspraak bevestigt dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van de appellant heeft beëindigd en dat de wachttijd voor de Wet WIA niet is voltooid. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.