ECLI:NL:CRVB:2020:1138
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die zich op 18 april 2013 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten. Na een loongerelateerde WGA-uitkering van het Uwv, werd appellante op 17 december 2017 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Na een herbeoordeling op 31 mei 2018, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% werd vastgesteld, heeft het Uwv besloten de WIA-uitkering per 18 augustus 2018 te beëindigen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen niet juist zijn ingeschat en dat zij niet geschikt is voor haar eigen werk of de geselecteerde functies. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslagen zijn voor de beëindiging van de uitkering. De Raad concludeert dat appellante, op basis van de FML en de geselecteerde functies, terecht als minder dan 35% arbeidsongeschikt is beoordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen en de rol van de arbeidsdeskundige in de beoordeling van geschiktheid voor werk.