ECLI:NL:CRVB:2020:1138

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
19/1090 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die zich op 18 april 2013 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten. Na een loongerelateerde WGA-uitkering van het Uwv, werd appellante op 17 december 2017 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Na een herbeoordeling op 31 mei 2018, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% werd vastgesteld, heeft het Uwv besloten de WIA-uitkering per 18 augustus 2018 te beëindigen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen niet juist zijn ingeschat en dat zij niet geschikt is voor haar eigen werk of de geselecteerde functies. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslagen zijn voor de beëindiging van de uitkering. De Raad concludeert dat appellante, op basis van de FML en de geselecteerde functies, terecht als minder dan 35% arbeidsongeschikt is beoordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen en de rol van de arbeidsdeskundige in de beoordeling van geschiktheid voor werk.

Uitspraak

19 1090 WIA

Datum uitspraak: 27 mei 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2019, 18/5092 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.E.E. Vollebregt hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk bij [Stichting] (werkgever) werkzaam geweest als marketing en communicatiemedewerker voor 36 uur per week. Op 18 april 2013 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na afloop van de verlengde wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 17 mei 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv bij besluit van 29 september 2017 aan appellante met ingang van 17 december 2017 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Aan dit besluit is geen medisch en arbeidskundig onderzoek vooraf gegaan. Tegen het besluit is namens de werkgever bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft alsnog een medische en arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden. Appellante heeft hiervoor op 31 januari 2018 het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 mei 2018. Een arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellante geschikt is voor haar maatgevende arbeid. Daarnaast zijn functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 18,54%.
1.3.
Bij voorgenomen besluit van 31 mei 2018 heeft het Uwv aan appellante kenbaar gemaakt dat het voornemens is haar WIA-uitkering te beëindigen, omdat na heronderzoek een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% is vastgesteld. Appellante heeft tegen dit voornemen bezwaren kenbaar gemaakt. Op 4 juli 2018 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep een rapport en een gewijzigde FML opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante meer beperkt geacht voor de combinatie van enigszins zware taken en een hoge frequentie. Op 5 juli 2018 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellante op basis van de gewijzigde FML nog steeds geschikt is voor haar maatgevende arbeid. Subsidiair heeft zij appellante geschikt geacht voor vijf van de zeven eerder geselecteerde functies. Op basis van de resterende functies is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 26,3%. Het bezwaar van de werkgever tegen het besluit van 29 september 2017 is hierna bij besluit van 6 juli 2018 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Bij dit besluit is de WIA-uitkering van appellante met ingang van 18 augustus 2018 beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen reden bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen. Er is voldoende rekening gehouden met het hypermobiliteitssyndroom en de pijnklachten van appellante. Dat appellante meer beperkt moet worden geacht, heeft zij niet onderbouwd met medische gegevens. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 4 juli 2018, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat appellante geschikt is voor haar eigen werk waardoor geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA. Reeds om deze reden heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellante kunnen beëindigen. Daarom is de rechtbank niet toegekomen aan een beoordeling van de gronden die door appellante zijn aangevoerd tegen het subsidiaire standpunt van het Uwv over de geschiktheid van de geselecteerde functies.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij wegens de diagnose hypermobiliteitssyndroom/Ehlers-Danlos meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt aangenomen. Verder is zij niet geschikt voor haar eigen werk. Enerzijds wegens de door haar ervaren beperkingen en anderzijds omdat haar eigen werk niet meer bestaat. Haar oude functie is bij een reorganisatie per 1 januari 2015 komen te vervallen. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij zich gelet op haar klachten niet geschikt acht voor de geselecteerde functies. Ook kent de functie arbeidsdeskundige (in opleiding) de sollicitatievoorwaarden dat de bereidheid moet bestaan om een interne opleiding te volgen en dat er ervaring moet zijn in soortgelijke kennisgebieden. Appellante voldoet hier niet aan.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA met ingang van 18 augustus 2018 terecht is vastgesteld op minder dan 35%.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep over de medische beoordeling heeft aangevoerd, is een herhaling van wat zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank daarover en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Met het hypermobiliteitssyndroom en de pijnklachten is rekening gehouden. Voorts is informatie van de revalidatiearts bij de beoordeling betrokken. Tenslotte is van belang dat appellante ook in hoger beroep geen medische informatie heeft overgelegd die haar standpunt onderbouwt.
4.4.
Anders dan de rechtbank zal de Raad wel een oordeel geven over de door het Uwv geselecteerde functies. Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML van 4 juli 2018 wordt geen reden gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 juli 2018 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellante in staat moet worden geacht deze functies te vervullen. In het rapport van 31 augustus 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanvullend gemotiveerd dat appellante voldoet aan de opleidingseisen voor de functie van arbeidsdeskundige. De conclusies dat appellante beschikt over een HBO-diploma en dat uit de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen niet kan worden opgemaakt dat zij niet in staat is een interne opleiding te volgen, worden onderschreven. De door appellante in hoger beroep genoemde eis van ervaring in soortgelijke kennisgebieden blijkt niet uit de informatie in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Hierin staat enkel dat een aantal jaren werkervaring op HBO-niveau vereist is. Appellante heeft niet betwist hierover te beschikken. Appellante heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de informatie in het CBBS over de functie arbeidsdeskundige niet juist is. De in beroep overgelegde advertentietekst is daarvoor onvoldoende.
4.5.
Het vorenstaande betekent dat in het midden kan worden gelaten of appellante ook geschikt moet worden geacht voor haar eigen werk als marketing en communicatiemedewerker. Reeds op basis van de geselecteerde functies moet appellante namelijk al minder dan 35% arbeidsongeschikt worden geacht en mocht de WIA-uitkering per 18 augustus 2018 worden beëindigd.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) G.S.M. van Duinkerken