ECLI:NL:CRVB:2020:1137
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar tegen aanmaningsbrief van het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had geoordeeld dat de brief van 16 februari 2018 van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, omdat deze brief moet worden gezien als een aanmaningsbrief of betalingsherinnering. De rechtbank verklaarde het bezwaar van appellante tegen deze brief niet-ontvankelijk.
Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv van 19 januari 2018, waarin een terugvordering van een te veel betaalde WW-uitkering werd aangekondigd. De rechtbank oordeelde dat de brief van 16 februari 2018 geen rechtsgevolg had en dat het Uwv het bezwaar tegen deze brief niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank oordeelde ook dat het bezwaar tegen het besluit van 19 januari 2018 buiten de wettelijke termijn was ingediend.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de brief van 16 februari 2018 wel degelijk als een besluit moet worden aangemerkt, omdat hierin voor het eerst werd aangegeven dat de verrekening van de WW-uitkering niet beperkt zou zijn tot het bedrag van de nabetaalde Ziektewet-uitkering. Het Uwv heeft verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellante verworpen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.