ECLI:NL:CRVB:2020:1135
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om veroordeling in proceskosten na schikking in hoger beroep inzake bijstandsaanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.C. Kaiser, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De aanvraag was op 22 november 2016 ingediend en afgewezen bij besluit van 20 januari 2017. Na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter op 30 augustus 2017, die het college had verplicht om voorschotten te vergoeden, bleef de afwijzing van de bijstandsaanvraag in stand.
Voorafgaand aan de zitting op 7 mei 2019 heeft het college aangegeven bereid te zijn om een schikking te treffen, waarbij het college de invordering van ten onrechte betaalde voorschotten zou afboeken, mits het hoger beroep werd ingetrokken. Na de zitting heeft de appellant ingestemd met dit voorstel en het hoger beroep ingetrokken, maar verzocht om een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat, aangezien de besluitvorming van het college met betrekking tot de bijstandsaanvraag intact is gebleven, er geen sprake is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht. Daarom is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en is het verzoek van de appellant afgewezen. De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier.