ECLI:NL:CRVB:2020:113
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering voor vangnetter zonder werkgever
Op 9 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/2218 ZW-PV. Deze uitspraak betreft het hoger beroep van een appellant die zijn Ziektewet-uitkering betwistte. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 3 april 2018 in de zaak 17/1890 de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de uitkering van de appellant per 17 maart 2017 te beëindigen, ongegrond verklaard. De appellant, die als vangnetter zonder werkgever wordt aangemerkt, stelde dat bij de beoordeling van zijn laatst verrichte werk alleen bijzondere verzwarende aspecten buiten beschouwing gelaten moesten worden, terwijl de verlichtende aspecten wel in aanmerking genomen dienden te worden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de juiste uitgangspunten had gehanteerd. De Raad benadrukte dat bij de beoordeling van de geschiktheid voor de laatst verrichte arbeid, in dit geval als industrieel schoonmaker, alleen bijzondere verzwarende aspecten buiten beschouwing gelaten dienen te worden. De verlichtende aspecten moeten wel worden meegewogen. De Raad concludeerde dat het Uwv zorgvuldig had beoordeeld welk werk de appellant feitelijk had verricht, inclusief de verlichtende aspecten, en dat de argumenten van de appellant in hoger beroep niet tot een andere uitkomst konden leiden.
De Raad wees ook het verzoek van de appellant om veroordeling tot vergoeding van schade af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.