ECLI:NL:CRVB:2020:1123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2020
Publicatiedatum
22 mei 2020
Zaaknummer
18/4141 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van functionele mogelijkheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante, die eerder een WGA-loonaanvullingsuitkering ontving, had zich gemeld wegens psychische klachten en lichamelijke beperkingen. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd opgesteld, concludeerde het Uwv dat appellante in staat was om de geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen. Het Uwv beëindigde daarop de uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen op overtuigende wijze hadden toegelicht dat appellante in staat was om te werken. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat de uitspraak van de rechtbank in strijd was met de relevante wetgeving en dat de feitelijke grondslag onjuist was.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling de gronden van appellante besproken en geconcludeerd dat deze niet konden slagen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat appellante, gezien haar functionele mogelijkheden, de voorgehouden functies kon vervullen. Het hoger beroep werd verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4141 WIA

Datum uitspraak: 21 mei 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 juni 2018, 17/5913 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G.J. Spiekker hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerkster bij de Reclassering Nederland voor 32 uur per week. Op 5 maart 2013 heeft zij zich vanuit de situatie dat zij werkloos was, gemeld wegens psychische klachten. Na afloop van de wachttijd is haar bij besluit van 3 februari 2015 met ingang van 3 maart 2015 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Met ingang van 5 mei 2015 is deze uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellante op 12 januari 2017 onderzocht door een arts van het Uwv. Na informatie te hebben ontvangen van de behandelend neuroloog en klinisch psycholoog is deze arts in een rapport van 6 maart 2017 tot de conclusie gekomen dat appellante als gevolg van lichamelijke (schouder-, rug en nekklachten) en psychische klachten (depressieve episode, paniekstoornis met agorafobie) beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 maart 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 30 maart 2017 heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante met ingang van 31 mei 2017 beëindigd omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschiktheid is. Het bezwaar van appellante tegen dat besluit is bij besluit van 29 september 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 september 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geoordeeld. Alle klachten zijn in kaart gebracht en uit de rapporten blijkt dat deze klachten door de verzekeringsartsen zijn betrokken bij de beoordeling. De beschrijvingen komen overeen met de informatie van de behandelaars. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen op overtuigende wijze hebben toegelicht in hoeverre appellante kan worden belast met werk en heeft geen aanleiding gezien om aan de medische conclusies te twijfelen. Naar aanleiding van het door appellante ingezonden rapport van verzekeringsarts en bedrijfsarts R.J. van den Oever van 15 december 2017 heeft de rechtbank geoordeeld geen aanknopingspunten te zien dat de angststoornis onvoldoende is belicht en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een aanvullend rapport voldoende heeft gemotiveerd dat het rapport van Van den Oever geen aanleiding geeft voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft het verzoek om een medisch deskundige in te schakelen afgewezen. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht geconcludeerd dat appellante in staat is de geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de aangevallen uitspraak in strijd is met de betreffende en de hieraan ten grondslag gelegde bepalingen, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de overige ter zake geldende bepalingen. Appellante is van mening dat de uitspraak berust op een onjuiste feitelijke grondslag. Zij heeft vermeld dat de gronden van het hoger beroep gelijk zijn aan de gronden zoals deze zijn aangevoerd in beroep.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep verwezen naar de gronden van het beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden besproken en is tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. Appellante heeft niet onderbouwd waarom zij de overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak niet juist acht, noch heeft zij nadere stukken in hoger beroep ingezonden waaruit blijkt dat zij meer of anders beperkt is dan in de FML. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellante gelet op haar functionele mogelijkheden de voorgehouden functies kan vervullen en dat daarbij geen relevant verlies aan verdienvermogen resteert.
4.2.
Gelet op wat in 4.1 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door J. S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) E.D. de Jong