ECLI:NL:CRVB:2020:1121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
18/296 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 5 november 2013 ziek meldde met rugklachten, had in 2015 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ingevuld, waaruit bleek dat hij 20,07% arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde hem echter een uitkering met ingang van 3 november 2015, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep volgt het oordeel van de rechtbank en oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant heeft geen objectieve medische gegevens overgelegd die zijn standpunt onderbouwen dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellant, ondanks zijn klachten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er zijn geen proceskosten aan de orde, aangezien er geen aanleiding is voor een veroordeling in de kosten.

Uitspraak

18.296 WIA

Datum uitspraak: 20 mei 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 december 2017, 16/3447 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.T.F. van Berkel hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen een aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in te brengen. Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk als zelfstandige zonder personeel voor 40 uur per week werkzaam geweest als bouwmedewerker. Op 5 november 2013 heeft hij zich ziek gemeld met rugklachten. In het kader van een aanvraag als vrijwillig verzekerde op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant op 18 december 2015 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 december 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant 20,07% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 10 maart 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 3 november 2015 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 oktober 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 5 juli 2016 en 29 september 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 12 oktober 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen reden bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant heeft niet concreet en aan de hand van objectief medische stukken onderbouwd dat zijn beperkingen op de datum in geding onvoldoende zijn weergegeven en/of erkend in de FML. De enkele bevindingen van de behandelaars van appellant zeggen niets over de vertaling van de beperkingen in de FML. De rechtbank heeft ten slotte geoordeeld dat appellant evenmin aan de hand van objectief medische stukken heeft onderbouwd dat hij de geselecteerde functies niet kan verrichten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid, die door het Uwv per 1 maart 2016 is aangenomen, ook op 3 november 2015 al aan de orde is. Appellant heeft zich verder op het standpunt gesteld dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Er is geen beperking aangenomen op hand- en vingergebruik. Dit bevreemdt appellant omdat het Uwv heeft erkend dat de kracht in zijn handen beperkt is. Het feit dat hij hier in zijn oude werk niet of nauwelijks hinder van ondervond, betekent nog niet dat er geen beperking is ten aanzien van één van de functies uit het CBBS. Vanwege zijn cardiale klachten, hypercholesterolemie en verhoogde bloedsuikers acht appellant zich verder niet in staat een volledige werkweek of in avond- en nachtdiensten te werken. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de functie operator assemblage niet geschikt is omdat hierin sprake is van nachtdiensten. Gelet op artikel 9, aanhef en onder f, van het Schattingsbesluit zijn nachtdiensten voor appellant niet toegestaan tenzij sprake is van incidentele nachtdiensten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft zijn standpunt onderbouwd met rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 augustus 2019 en 23 oktober 2019 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 februari 2018 en 14 augustus 2019.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is het oordeel van de rechtbank dat het Uwv op goede gronden met ingang van 3 november 2015 appellant een WIA-uitkering heeft geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit wordt gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten 29 september 2016 en 9 augustus 2019 inzichtelijk gemotiveerd dat het gegeven dat appellant begin maart 2016 door de huisarts is verwezen naar diverse specialisten geen aanleiding had hoeven te vormen om, zoals de verzekeringsarts heeft gedaan, per 1 maart 2016 van het ontbreken van benutbare mogelijkheden uit te gaan. Er is daarom ook geen aanleiding om daar per 3 november 2015 van uit te gaan. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat vanwege zijn cardiale klachten, hypercholesterolemie en verhoogde bloedsuikers een urenbeperking had moet worden aangenomen. In het rapport van 9 augustus 2019 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat in de medische informatie van de cardioloog van 25 mei 2016 een geringe aortaklepinsufficiëntie bij een goede pompfunctie wordt beschreven en dat deze problematiek conform de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid geen aanleiding geeft om op energetische dan wel preventieve gronden een urenbeperking aan te nemen. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht die doet twijfelen aan de juistheid van deze conclusies.
4.4.
Over de duimklachten van appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 23 oktober 2019 nader gerapporteerd. Hij heeft vermeld dat naast de uitlatingen van appellant dat hij in zijn werk geen hinder ondervond van het peesletsel, ook de aard van dat letsel en het ontbreken van wezenlijke afwijkingen bij lichamelijk onderzoek, redenen zijn geweest om op het vlak van de handfunctie geen beperkingen aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep valt uit deze gegevens niet de conclusie te trekken dat appellant met de aanwezige restklachten van het duimletsel medisch objectief gezien niet zou kunnen voldoen aan de geldende normaalwaarden voor de handfunctie binnen het CBBS. De stelling van appellant dat de handfunctie op 23 oktober 2019 niet meer is te beoordelen, wordt niet gevolgd. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is namelijk mede gebaseerd op het lichamelijk onderzoek dat rond de datum in geding is uitgevoerd.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 18 december 2015 en gelet op de motivering en toelichting op de signaleringen die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 14 augustus 2019 heeft gegeven, heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant in medisch opzicht passend zijn te achten. In het rapport van 15 februari 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daarnaast nog toegelicht dat in de functie operator assemblage slechts incidenteel ’s nachts wordt gewerkt. Ook deze functie mocht daarom aan de schatting ten grondslag worden gelegd.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) R.H. Koopman