ECLI:NL:CRVB:2020:1121
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 5 november 2013 ziek meldde met rugklachten, had in 2015 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ingevuld, waaruit bleek dat hij 20,07% arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde hem echter een uitkering met ingang van 3 november 2015, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep volgt het oordeel van de rechtbank en oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant heeft geen objectieve medische gegevens overgelegd die zijn standpunt onderbouwen dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellant, ondanks zijn klachten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er zijn geen proceskosten aan de orde, aangezien er geen aanleiding is voor een veroordeling in de kosten.