ECLI:NL:CRVB:2020:1119

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
16/5274 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing Uwv inzake Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar Ziektewet (ZW)-uitkering. Appellante, die werkzaam was als callcenter medewerker, meldde zich op 28 april 2015 ziek. Het Uwv besloot op 20 mei 2015 dat zij per 21 mei 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij weer arbeidsgeschikt werd geacht. Appellante ging tegen dit besluit in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 20 augustus 2015. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Naar aanleiding van rapporten van een door de Raad ingeschakelde deskundige, heeft het Uwv op 4 juni 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van appellante gegrond werd verklaard. De ZW-uitkering van appellante wordt voortgezet vanaf 21 mei 2015. Hierdoor was er geen inhoudelijk geschil meer tussen partijen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

De Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld. Het Uwv was al overgegaan tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase, maar de Raad oordeelde dat het Uwv ook de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep moest vergoeden. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 2.590,35, inclusief reiskosten en kosten voor deskundigen. Daarnaast moet het Uwv het griffierecht van appellante vergoeden.

Uitspraak

16.5274 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
6 juli 2016, 15/3665 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 mei 2020
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2017. Appellante is verschenen, vergezeld door [X]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
De Raad heeft het onderzoek heropend en als deskundige benoemd prof. dr. R.A. Schoevers, psychiater. Deze deskundige heeft op 14 augustus 2018 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben gereageerd op dit rapport en nadere stukken ingebracht.
Op verzoek van de Raad heeft de deskundige op 28 maart 2019 nader gerapporteerd.
Appellante heeft hierop gereageerd.
Het Uwv heeft op 4 juni 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Partijen hebben over en weer meermaals gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellante was werkzaam als callcenter medewerker. Appellante heeft zich op 28 april 2015 ziek gemeld. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Bij besluit van 20 mei 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 21 mei 2015 geen recht heeft op ziekengeld, omdat zij weer arbeidsgeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 augustus 2015 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van de rapporten van de door de Raad ingeschakelde deskundige heeft het Uwv op 4 juni 2019 een gewijzigde beslissing op het bezwaar van appellante genomen. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 mei 2015 is gegrond verklaard. De Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante wordt op en na 21 mei 2015 ongewijzigd voortgezet.
4. Vastgesteld wordt dat het Uwv hiermee volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante tegen het besluit van 20 mei 2015. Het Uwv heeft appellante immers per 21 mei 2015 doorlopend arbeidsongeschikt geacht in het kader van de ZW. Hierdoor heeft het onderhavige hoger beroep feitelijk geen betekenis meer, omdat er geen inhoudelijk geschil tussen partijen meer aanwezig is zodat appellante geen belang meer heeft bij een beoordeling van het geschil in hoger beroep. Het hoger beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
5.1.
Aangezien het Uwv reeds heeft besloten tot vergoeding van de gemaakte kosten in de bezwaarfase, moet slechts nog worden geoordeeld over de in beroep en hoger beroep gemaakte kosten.
5.2.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.050,- in beroep, vermeerderd met de reiskosten (openbaar vervoer) van € 10,60, totaal € 1.060,60. In hoger beroep is niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor juridische bijstand. Wel komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten (openbaar vervoer) ten bedrage van € 59,60.
5.3.
Appellante heeft verder verzocht om vergoeding van de kosten die revalidatiearts Van Loenen heeft gemaakt voor het verstrekken van informatie (ten bedrage van € 108,90 inclusief BTW) en de kosten die verzekeringsarts Hullen heeft gemaakt voor het opstellen van een verzekeringsgeneeskundig rapport in hoger beroep (ten bedrage van € 1.361,25 inclusief BTW). De Raad is van oordeel dat deze kosten op grond van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 voor vergoeding in aanmerking komen.
5.4.
Het totaalbedrag aan proceskosten bedraagt € 2.590,35.
5.5.
Verder dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.590,35,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Dompeling, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) R.H. Koopman