Uitspraak
16.5274 ZW
6 juli 2016, 15/3665 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar Ziektewet (ZW)-uitkering. Appellante, die werkzaam was als callcenter medewerker, meldde zich op 28 april 2015 ziek. Het Uwv besloot op 20 mei 2015 dat zij per 21 mei 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij weer arbeidsgeschikt werd geacht. Appellante ging tegen dit besluit in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 20 augustus 2015. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van rapporten van een door de Raad ingeschakelde deskundige, heeft het Uwv op 4 juni 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van appellante gegrond werd verklaard. De ZW-uitkering van appellante wordt voortgezet vanaf 21 mei 2015. Hierdoor was er geen inhoudelijk geschil meer tussen partijen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.
De Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld. Het Uwv was al overgegaan tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase, maar de Raad oordeelde dat het Uwv ook de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep moest vergoeden. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 2.590,35, inclusief reiskosten en kosten voor deskundigen. Daarnaast moet het Uwv het griffierecht van appellante vergoeden.