ECLI:NL:CRVB:2020:111
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewetuitkering en de vaststelling van beperkingen
Op 9 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel van 24 april 2018. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewetuitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 4 september 2017. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 24 november 2017 ongegrond verklaard. Appellant was van mening dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat hij recht had op een voortzetting van zijn uitkering.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan de rechtbank had gedaan. De argumenten die appellant in hoger beroep naar voren bracht, waren in wezen een herhaling van zijn eerdere betogen. De rechtbank had de beroepsgronden van appellant voldoende besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. Er was geen objectiveerbare medische informatie die aantoonde dat appellant op de datum in geding meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen.
De verzekeringsarts had aanvankelijk twijfels over de beperkingen van appellant, maar na een expertise door een psychiater bleek dat de door appellant gestelde cognitieve beperkingen niet konden worden onderbouwd. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken.