ECLI:NL:CRVB:2020:1107
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
Op 18 mei 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant had zich op 15 december 2014 ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering. Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 oktober 2015. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 15 januari 2016, omdat appellant niet in staat werd geacht om zijn eigen werk te verrichten en minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
Appellant ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat appellant niet met medische informatie had onderbouwd dat er sprake was van zwaardere beperkingen dan in de FML was opgenomen. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank een ontbrekend stuk had ontvangen, maar dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om aanvullende stukken over zijn medicatie in te dienen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de procedure correct was verlopen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had besloten om de aanvullende stukken niet toe te laten, omdat deze niet tijdig waren ingediend. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.