ECLI:NL:CRVB:2020:1104
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om terug te komen van beëindiging Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, die bekend is met een verstandelijke beperking, had eerder een Wajong-uitkering ontvangen die op 24 maart 2006 was beëindigd omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze beëindiging. In 2016 heeft hij een verzoek ingediend om terug te komen van het eerdere besluit, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep heeft bestreden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms, aangezien appellant in de gelegenheid is gesteld om medische informatie in te brengen ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad heeft geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten of omstandigheden in het bestuursrecht en de rol van de rechter in het waarborgen van een eerlijk proces, waarbij de mogelijkheden van de appellant om zijn standpunt te onderbouwen worden erkend.