ECLI:NL:CRVB:2020:1101
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van Ziektewetuitkering
Op 15 mei 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van verzoekster, die een voorlopige voorziening had aangevraagd in het kader van haar Ziektewetuitkering. Verzoekster had zich op 6 februari 2018 ziek gemeld en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar per 8 mei 2018 in aanmerking gebracht voor ziekengeld, maar beëindigde deze uitkering per 6 maart 2019, omdat verzoekster in staat werd geacht om meer dan 65% van haar eerdere loon te verdienen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank Gelderland had het beroep van verzoekster tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoekster hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan, met de stelling dat zij in een slechte financiële positie verkeerde door de beëindiging van haar ZW-uitkering. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van onverwijlde spoed, zoals vereist voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster onvoldoende had onderbouwd dat zij in een financiële noodsituatie verkeerde en dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in aanmerking zou komen voor andere uitkeringen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden van onverwijlde spoed. De uitspraak is gedaan zonder zitting, in verband met de coronamaatregelen, en is openbaar uitgesproken op 15 mei 2020.