ECLI:NL:CRVB:2020:1097
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Zahri, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 juli 2019. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat appellant niet ontvankelijk was in zijn beroep omdat het griffierecht niet tijdig was voldaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen verwezen naar artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Appellant was herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht van € 128,- tijdig te betalen. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan. De Raad concludeert dat op basis van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder onderzoek te doen. De uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen.