ECLI:NL:CRVB:2020:1066

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
19/5066 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betaald griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het hoger beroep was ingediend door de gemachtigde van appellant, die op 17 december 2019 en 17 januari 2020 herhaaldelijk is gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht van € 128,-. De gemachtigde werd geïnformeerd dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de verzending van de eerste brief op de aangegeven bankrekening moest zijn bijgeschreven, of contant moest worden betaald op het bezoekadres van de Raad. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet tijdig betaald.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat op basis van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld dat appellant niet in verzuim is geweest. Hierdoor werd het hoger beroep als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De Raad benadrukte dat het niet tijdig betalen van het griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, zonder dat verder onderzoek nodig is. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier L.R. Scherpenzeel-Carlier, en werd openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen bij de Centrale Raad van Beroep. De indiener van het verzetschrift kan daarbij verzoeken om in de gelegenheid te worden gesteld om te worden gehoord.

Uitspraak

Datum uitspraak: 6 mei 2020
19/5066 WW, 19/5067 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
18 oktober 2019, 18/7963 en 19/269 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [X] hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 17 december 2019 is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 128,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 17 januari 2020 is de gemachtigde van appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van
L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar
6 mei 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.R. Scherpenzeel-Carlier
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
GdJ