ECLI:NL:CRVB:2020:106

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
19/5327 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woonkosten en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had het beroep van verzoeker gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor woonkosten, welke was afgewezen door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat woonlasten in beginsel uit inkomen moeten worden bestreden en dat bijzondere bijstand alleen kan worden verleend indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het dagelijks bestuur in overeenstemming met de Uitvoeringsregels heeft gehandeld en dat er geen aanleiding was om af te wijken van deze regels. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de aangevallen uitspraak naar verwachting in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde.

Uitspraak

19/5327 PW-VV
Datum uitspraak: 14 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 november 2019, 18/8268 (aangevallen uitspraak). Tevens heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2020. Verzoeker is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.F. Rosenbaum en F. Chichi.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 21 maart 2018 heeft het dagelijks bestuur de uitkering van verzoeker ingevolge het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) met ingang van 1 mei 2018 beëindigd. Bij dit besluit heeft het dagelijks bestuur eveneens de bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag beëindigd. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tegen het besluit op dit bezwaar heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank. Op dit beroep heeft de rechtbank nog geen uitspraak gedaan.
1.2.
Op 6 april 2018 heeft verzoeker wederom een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor zijn woonkosten.
1.3.
Bij besluit van 15 mei 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 december 2018 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag afgewezen. Het dagelijks bestuur heeft, onder verwijzing naar de Uitvoeringsregels bijzondere bijstand ISD Bollenstreek (Uitvoeringsregels), aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat in beginsel woonkostentoeslag op grond van de Participatiewet (PW) kan worden verleend voor maximaal zes maanden, welke periode in geval van bijzondere omstandigheden kan worden verlengd met zes maanden. In het geval van verzoeker hebben bijzondere omstandigheden aanleiding gegeven een woonkostentoeslag toe te kennen over de periode van 1 april 2015 tot en met 30 juni 2016. Vervolgens heeft verzoeker gedurende de periode van 1 juli 2016 tot en met 30 april 2018 woonkostentoeslag ontvangen als onderdeel van de uitkering ingevolge het Bbz 2004. Bij de aanvraag van 6 april 2018 is niet gebleken van bijzondere omstandigheden om in afwijking van de Uitvoeringsregels (nogmaals) tot het verlenen van bijzondere bijstand voor de woonkosten van verzoeker over te gaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3.1.
Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Tevens heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Ter onderbouwing van het verzoek om voorlopige voorziening heeft hij gewezen op het volgende. Bij brief van 19 december 2019 heeft de hypotheekverstrekker verzoeker meegedeeld dat verzoeker zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen en dat de hypotheek wordt opgezegd. Verzoeker dient binnen zeven dagen de totale schuld van € 207.290,66 te voldoen. Indien hij dit bedrag niet tijdig voldoet zal worden overgegaan tot openbare verkoop van zijn woning. Het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat de woning reeds openbaar verkocht zal zijn tegen de tijd dat de bodemprocedure zal worden behandeld. Hierdoor wordt verzoeker benadeeld en de situatie kan niet worden hersteld. Voorts heeft verzoeker onder de aandacht gebracht dat tussen partijen meer dan honderd gerechtelijke procedures aanhangig zijn en dat door het verlies van zijn woning door openbare verkoop elke mogelijkheid voor een minnelijke oplossing in deze procedures buiten beeld is.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Bij die belangenafweging speelt voorts een rol de vraag of een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in die procedure.
4.3.
De voorzieningenrechter acht het door verzoeker gestelde financiële belang op zichzelf voldoende spoedeisend, nu aannemelijk is dat verzoeker niet in staat is zijn woonkosten uit het hem ter beschikking staande inkomen te voldoen.
4.4.
In de bodemprocedure dient te worden beoordeeld of de rechtbank terecht de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor woonkosten in stand heeft gelaten.
4.5.
Artikel 35, eerste lid, van de PW bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de PW niet van toepassing zijn.
4.6.
Woonlasten worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Voor deze kosten wordt in beginsel alleen bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De woonkostentoeslag is bedoeld voor een overgangsfase na een inkomensterugval, waarbij de woonkostentoeslag gedurende een beperkte periode wordt verstrekt om een betrokkene in staat te stellen om de woonlasten in overeenstemming te brengen met het inkomen. Van een betrokkene kan worden verlangd dat binnen die bepaalde periode een oplossing wordt gezocht voor diens relatief hoge woonlasten. Vergelijk de uitspraken van 4 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3596, en van 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:291.
4.7.
Het dagelijks bestuur heeft met betrekking tot de uitoefening van de hem in artikel 35, eerste lid, van de PW toegekende bevoegdheid de onder 1.3 vermelde Uitvoeringsregels ontwikkeld. Daarin is bepaald dat een woonkostentoeslag kan worden toegekend voor maximaal zes maanden. De periode kan één keer worden verlengd voor zes maanden indien bijzondere omstandigheden daartoe noodzaken.
4.8.
Het dagelijks bestuur heeft in overeenstemming met de Uitvoeringsregels gehandeld. Anders dan verzoeker heeft betoogd is niet gebleken van dusdanig bijzondere omstandigheden dat het dagelijks bestuur had moeten afwijken van de Uitvoeringsregels. Wat verzoeker heeft aangevoerd over de actuele situatie rond de mogelijke openbare verkoop van zijn woning en de gevolgen daarvan, doet, wat hier ook van zij, daaraan niet af.
4.9.
Uit 4.5 tot en met 4.8 volgt dat de aangevallen uitspraak naar verwachting in de bodemprocedure in stand zal kunnen blijven. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dient dan ook te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2020.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) A.A.H. Ibrahim