ECLI:NL:CRVB:2020:1056

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
18/1171 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante. Appellante had zich ziek gemeld in 2007 en ontving vanaf 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij de belastbaarheid van appellante werd vastgesteld, heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering per 20 augustus 2017 beëindigd. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een psychiatrische expertise heeft laten uitvoeren door dr. D. Cohen, die concludeerde dat appellante lijdt aan een aanpassingsstoornis zonder ernstige beperkingen. De Raad oordeelde dat de conclusies van de psychiater voldoende onderbouwd waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. Appellante had geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt kon onderbouwen.

De Raad heeft ook de beroepsgrond van appellante beoordeeld dat de functie van bibliotheekmedewerker niet geschikt zou zijn vanwege het contact met klanten. De Raad oordeelde dat appellante niet beperkt was in het contact met klanten en dat er geen medische redenen waren om aan te nemen dat zij deze functie niet kon vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

18/1711 WIA

Datum uitspraak: 29 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 februari 2018, 17/5178 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J.M.M. Verwijmeren hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verwijmeren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als leidinggevende voor 38 uur per week bij [BV] (werkgever). Op 28 augustus 2007 heeft zij zich ziek gemeld vanwege belemmeringen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 26 augustus 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80-100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 26 september 2010 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
1.2.
In verband met een herbeoordeling op verzoek van de werkgever heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 oktober 2016. Een arbeidsdeskundige heeft geen functies kunnen selecteren en de theoretische verdiencapaciteit vastgesteld op nihil. Het Uwv heeft bij besluit van 21 oktober 2016 de WGA-aanvullingsuitkering daarom ongewijzigd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.3.
De werkgever van appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderzoek verricht naar de belastbaarheid van appellante en in dat verband een psychiatrische expertise laten uitvoeren door dr. D. Cohen, psychiater bij Psyon. Op basis van de bevindingen van deze psychiater, neergelegd in een rapport van 3 april 2017, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 20 april 2017 een nieuwe FML vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen een mate van arbeidsongeschiktheid van 21,01% berekend. Het Uwv heeft vervolgens het bezwaar van de werkgever bij besluit van 19 juni 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard en de WGA-loonaanvullingsuitkering per 20 augustus 2017 beëindigd.
2.1.
In beroep heeft appellante een rapport van 9 november 2017 van Ergatis overgelegd. In dit rapport komt verzekeringsarts M.M. Wolff-van der Ven tot de conclusie dat er meer beperkingen moeten worden opgenomen in de FML dan door de verzekeringsarts van het Uwv is gedaan. Wolff-van der Ven heeft het onderzoek gebaseerd op het dossier van het Uwv, aanvullend verkregen informatie van de behandelend sector, eigen (lichamelijk) onderzoek en psychologisch onderzoek door P.J.M. Schoof, psychiater.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het rapport van Ergatis de FML aangepast en extra beperkingen ten aanzien van de rechter schouder aangenomen op beoordelingspunten 4.8 en 4.15. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zag geen aanleiding om de door Ergatis geadviseerde aanvullende beperkingen ten aanzien van het persoonlijk functioneren over te nemen. De arbeidsdeskundige heeft op grond van de gewijzigde FML van 13 december 2017 geconcludeerd dat twee functies niet geschikt zijn en daarom aan de schatting twee andere functies ten grondslag gelegd. Op basis daarvan is een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 29,76%.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, omdat in beroep extra beperkingen in de FML zijn aangenomen en de functieduiding is aangepast. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit zijn in stand gelaten. Daartoe is overwogen dat de medische beoordeling in stand kan blijven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kenbaar aandacht besteed aan alle klachten van appellante en alle medische informatie betrokken bij de beoordeling. De rechtbank ziet geen aanleiding de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen. Het beroep van appellante op het deskundigenrapport van Ergatis is tevergeefs. De stelling van appellante dat ze verdergaand beperkt is vanwege haar rechterschouder en dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen, heeft appellante niet met medisch objectieve stukken onderbouwd. De rechtbank heeft erop gewezen dat de verzekeringsarts van Ergatis overigens niet concludeert dat een urenbeperking moet worden vastgesteld. De arbeidskundige gronden slagen niet. Deze gronden beperken zich tot het betoog dat appellante de functies om medische redenen niet kan verrichten, maar naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om de FML van 13 december 2017 voor onjuist te houden en wordt de belastbaarheid in de geselecteerde functies niet overschreden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte de zienswijze van de verzekeringsartsen van het Uwv heeft gevolgd en niet de tegengestelde conclusie van de door appellante aangezochte deskundige van Ergatis dat er wel aanleiding is voor het aannemen van beperkingen in rubriek 1 van de FML. Over de arbeidskundige beoordeling heeft appellante aangevoerd dat de functie van bibliotheekmedewerker (SBC 315131) niet geschikt is, omdat er wel klantencontact is en mogelijk boze mensen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 20 augustus 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante heeft beëindigd.
4.3.
De beroepsgrond dat op basis van het onderzoek van de door appellante ingeschakelde deskundige van Ergatis meer beperkingen in rubriek 1 van de FML hadden moeten worden aangenomen, slaagt niet. Van belang is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een psychiatrische expertise heeft laten verrichten door dr. Cohen van Psyon. Deze psychiater heeft geconcludeerd dat bij appellante sprake is van een aanpassingsstoornis, die kan worden opgevat als lichte problematiek die niet gepaard gaat met ernstige beperkingen. Er is volgens de psychiater geen aanleiding voor beperkingen binnen de items: vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht, herinneren, inzicht in eigen kunnen, doelmatig handelen, zelfstandig handelen, handelingstempo, emotionele problemen van anderen hanteren, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten, samenwerken en vervoer. Met betrekking tot de objectiveerbaarheid van de door appellante gestelde klachten heeft Cohen vermeld dat het onderzoek diverse inconsistenties toont en dat de klachtenpresentatie op meerdere punten atypisch is en niet passend bij bekende pathofysiologische psychiatrische patronen. Zijn conclusie is dat sprake is van symptoomaggravatie en dit wordt ondersteund door een verhoogde score op een symptoomvaliditeitstest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze conclusies overgenomen. Wat appellante daar tegenover heeft gesteld is naar het oordeel van de Raad onvoldoende om te twijfelen aan de conclusies van deze psychiater. Het rapport van Ergatis biedt daartoe onvoldoende aanleiding. Het Uwv heeft terecht gesteld dat de verzekeringsarts van Ergatis haar eigen bevindingen niet heeft afgezet tegen die van psychiater Cohen. In het bijzonder is door de verzekeringsarts van Ergatis niet ingegaan op de conclusie van Cohen dat sprake is van symptoomaggravatie. Ook is deze conclusie van Cohen niet voorgelegd aan psychiater Schoof. Dit was gelet op de inhoud van de conclusie, die duidelijk afwijkt van die van de verzekeringsarts van Ergatis, wel aangewezen. Gelet hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorbij kunnen gaan aan de conclusies van Ergatis over de beperkingen van appellante ten aanzien van het persoonlijk functioneren. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt ook niet met nieuwe medische informatie onderbouwd. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de medische beoordeling in stand kan blijven.
4.4.
De beroepsgrond dat de functie van bibliotheekmedewerker niet geschikt is vanwege het contact met klanten en mogelijk boze mensen, slaagt niet. Appellante is niet beperkt voor rechtstreeks contact met klanten (beoordelingspunt 2.12) en ook niet voor conflicthantering (beoordelingspunt 2.8). Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat zij in medisch opzicht niet in staat zou zijn deze functie te verrichten.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst wordt het verzoek om veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2020.
(getekend) E. Dijt
(getekend) C.I. Heijkoop