ECLI:NL:CRVB:2020:1050

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
18/4818 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geen schending van het beginsel van equality of arms

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 7 juni 2016 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 7 juli 2017, omdat appellante in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv op een zorgvuldige manier de medische beperkingen van appellante hadden beoordeeld. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar procespositie benadeeld was en dat de ernst van haar medische situatie niet goed was ingeschat. De Raad oordeelde dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om medische gegevens aan te leveren en dat er geen sprake was van een schending van het beginsel van equality of arms. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de functies die aan de ZW-beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 april 2020.

Uitspraak

18/4818 ZW

Datum uitspraak: 23 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 augustus 2018, 17/5447 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A.T. Tilburg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker cleanroom. Op 7 juni 2016 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 april 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens drie functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 94,02% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 2 juni 2017 de ZW‑uitkering van appellante met ingang van 7 juli 2017 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 september 2017 (bestreden besluit) ongegrond (lees: gegrond) verklaard, waarbij het Uwv de ZW-uitkering met ingang van 22 september 2017 heeft beëindigd. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierbij op 16 augustus 2017 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nieuwe functies geselecteerd waarmee zij nog steeds meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv op inzichtelijke en toereikende wijze uiteengezet hebben waarom met de FML van 16 augustus 2017 voldoende tegemoet is gekomen aan de medische beperkingen van appellante. Appellante heeft geen medische gegevens ingebracht die reden geven om de juistheid van deze FML in twijfel te trekken. Het Uwv heeft appellante terecht in staat geacht tot het verrichten van de geselecteerde functies.
2.2.
De rechtbank heeft tevens vastgesteld dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft omdat, na de reactie van appellante op de conclusies van de verzekeringsarts van 16 augustus 2017, nog geen reactie was gegeven door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Omdat het Uwv in de beroepsprocedure met rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep alsnog afdoende is ingegaan op deze reactie van appellante en zij het niet aannemelijk heeft geacht dat appellante hierdoor is benadeeld, heeft de rechtbank dit gebrek gepasseerd, waarbij zij het Uwv heeft veroordeeld in de proceskosten van appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij benadeeld is in haar procespositie en verzocht om inschakeling van een deskundige. Appellante is van mening dat de ernst van haar medische situatie is onderschat door de verzekeringsartsen van het Uwv en zij stelt dat zij verdergaand beperkt is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante per 7 juli 2017 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd en of het Uwv terecht de ZW‑uitkering heeft beëindigd.
4.3.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad de uitgangspunten voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv in drie stappen uiteengezet.
4.4.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
De rechtbank heeft de zorgvuldigheid van de medische oordeelsvorming afdoende besproken in haar uitspraak. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat sprake is van een zorgvuldige medische oordeelsvorming door het Uwv. De overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven. Anders dan appellante heeft betoogd is niet gebleken dat zij is benadeeld doordat in beroep bij de rechtbank het besluit van een aanvullende motivering is voorzien. Appellante heeft zowel in beroep als in hoger beroep op deze stukken kunnen reageren. Aanleiding voor het inschakelen van een deskundige is in dit verband niet aanwezig.
4.5.
Stap 2: equality of arms
De kern van het beginsel van equality of arms is erin gelegen dat slechts als sprake is van evenwicht tussen partijen in de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Appellante heeft voldoende gelegenheid gehad om medische gegevens in te brengen, teneinde twijfel te zaaien over de juistheid van de aangenomen belastbaarheid. In het dossier is informatie aanwezig van de behandelend neuroloog, radioloog en revalidatiearts van appellante en een bedrijfsarts die naar zijn aard geschikt is om twijfel te zaaien. Niet gebleken is dat appellante zodanige hinder heeft ondervonden bij het verkrijgen van gegevens over haar medische situatie, dat zij niet in staat is geweest om de bestuursrechter te overtuigen van haar standpunt. Aanknopingspunten om aan te nemen dat zij in een benadeelde procespositie verkeerde zijn niet aanwezig en schending van het beginsel van equality of arms wordt dan ook niet aanwezig geacht. Op deze grond is dan ook geen reden voor het inschakelen van een deskundige.
4.6.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank is afdoende ingegaan op de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. In de FML is rekening gehouden met forse beperkingen in rubriek 1 en 2, dynamische handelingen, statische houdingen en fysieke omgevingseisen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die hier een ander licht op werpen. De in de FML van de bedrijfsarts van 15 maart 2017 vastgestelde beperkingen worden op geen enkele wijze onderbouwd.
4.7.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.L. Abdoellakhan