ECLI:NL:CRVB:2020:1046

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
19/5143 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bijzondere bijstand voor medische kosten van een hond

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om bijzondere bijstand voor de medische kosten van een hond. Verzoeker, die sinds 1997 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de medische kosten van zijn ernstig zieke hond. Het college van burgemeester en wethouders van Almere had deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten volgens hen tot de algemene kosten van het bestaan behoren die verzoeker zelf moet voldoen uit zijn bijstandsinkomen. De rechtbank had het beroep van verzoeker ongegrond verklaard, waarna verzoeker in hoger beroep ging.

In hoger beroep voerde verzoeker aan dat zijn hond kanker heeft en dat hij niet over de financiële middelen beschikt om de noodzakelijke medische behandeling te betalen. Hij stelde dat de hond onmisbaar voor hem is, maar de Raad oordeelde dat verzoeker niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een medische of psychosociale noodzaak bestaat voor het houden van de hond. De enkele stelling dat de hond als puppy in huis is genomen, was onvoldoende om aan te tonen dat de kosten voor de hond voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De Raad concludeerde dat verzoeker niet aan de voorwaarden voor bijstandsverlening voldeed, omdat hij niet had aangetoond dat er een medische of psychosociale noodzaak was voor het houden van de hond. Ook was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Midden-Nederland van 30 oktober 2019, 19/1806 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
Datum uitspraak: 28 april 2020
Zitting heeft: W.H. Bel
Griffier: A.A.H. Ibrahim
Ter zitting heeft het college zich laten vertegenwoordigen door
W.M. Haitjema-Oegema. Verzoeker en zijn gemachtigde,
mr. P.A.J. van Putten, advocaat, zijn niet verschenen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Verzoeker ontvangt vanaf 1997 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 23 oktober 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 maart 2019, heeft het college de aanvraag van verzoeker om bijzondere bijstand voor de medische kosten van zijn ernstig zieke hond, [naam hond] , met toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW afgewezen. De medische kosten voor [naam hond] behoren volgens het college tot de algemene kosten van het bestaan die verzoeker zelf moet voldoen uit zijn inkomen op bijstandsniveau. Daarbij heeft het college gewezen op de uitspraak van de Raad van 26 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:318.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat [naam hond] kanker heeft in zijn voetzolen waaraan hij geopereerd moet worden. Bij het uitblijven van een operatie wordt het lijden van [naam hond] zo ondraaglijk dat levensbeëindiging zou moeten volgen. Verzoeker beschikt echter niet over de financiële middelen om de medische kosten van [naam hond] te kunnen voldoen. Verzoeker onderkent dat uit de onder 1 genoemde uitspraak volgt dat slechts bij een medische of psychosociale indicatie voor het hebben of houden van een hond de noodzakelijke meerkosten daarvan in beginsel voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Omdat verzoeker de kosten voor het verkrijgen van een indicatie evenmin kan voldoen uit zijn middelen, kan hem niet worden tegengeworpen dat hij niet beschikt over de vereiste indicatie.
4. Voorop staat dat een aanvrager om bijstand aannemelijk moet maken dat hij aan de voorwaarden voor bijstandsverlening voldoet. Dit betekent dat verzoeker aannemelijk moet maken dat voor hem een medische of psychosociale noodzaak bestaat voor het hebben of houden van zijn hond. De enkele stelling dat hij [naam hond] als puppy in huis heeft genomen en dat hij voor verzoeker onmisbaar is, is daarvoor onvoldoende. Ook de stelling dat hij al jarenlang een inkomen op bijstandsniveau en hoge huurlasten heeft, waardoor hij niet in staat is de medische kosten van [naam hond] te voldoen noch de kosten te kunnen dragen van het verkrijgen van een indicatie voor het houden van [naam hond] , heeft verzoeker evenmin met concrete stukken onderbouwd.
5. Dit betekent dat het college de aanvraag van verzoeker om bijzondere bijstand voor de medische kosten van [naam hond] terecht heeft afgewezen. Het hoger beroep slaagt daarom niet. Daarmee bestaat ook geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal,
De griffier De voorzitter
(getekend) A.A.H. Ibrahim (getekend) W.H. Bel