ECLI:NL:CRVB:2020:1043
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die eerder een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, had zich ziek gemeld met rugklachten en was door het Uwv beoordeeld. Na een eerstejaars ZW-beoordeling concludeerden de verzekeringsartsen dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 4 april 2017. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar rugklachten chronisch invaliderend waren en dat het revalidatietraject had moeten worden afgewacht. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten zonder nieuwe medische gegevens aan te voeren die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen zouden ondermijnen. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst). De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms, aangezien appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunten naar voren te brengen. De uitspraak concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de eerdere beslissing van de rechtbank moet worden bevestigd.