ECLI:NL:CRVB:2020:1041
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering en de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld met fysieke en psychische klachten, had een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had deze uitkering toegekend op basis van een beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, waarbij de appellant 35-80% arbeidsongeschikt werd geacht. De appellant was het niet eens met deze beslissing en had hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv niet zorgvuldig was geweest en dat zijn cognitieve beperkingen onvoldoende waren meegenomen.
De Raad heeft in zijn overwegingen de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek beoordeeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het onderzoek op zorgvuldige wijze had plaatsgevonden, en de Raad onderschreef deze conclusie. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor de appellant, en dat er geen sprake was van een schending van het beginsel van equality of arms.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het verzoek van de appellant om inschakeling van een deskundige werd afgewezen. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.