ECLI:NL:CRVB:2020:1038

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
18/4440 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor laatst verrichte arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die sinds 2013 werkzaam was als ouderencoach. Appellante meldde zich op 29 maart 2017 ziek met nek- en rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar een ZW-uitkering toe. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 5 juli 2017, werd appellante geschikt geacht voor haar laatst verrichte arbeid. Het Uwv beëindigde haar uitkering per 6 juli 2017, wat appellante aanvocht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat de verzekeringsartsen zich mochten baseren op de door appellante verstrekte informatie over haar werkzaamheden.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte haar beroep ongegrond had verklaard. Ze stelde dat ze zich had vergist in de belasting van haar functie en dat de verzekeringsartsen haar belastbaarheid hadden overschat. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden van appellante in hoger beroep herhalingen waren van eerdere argumenten en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsartsen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.

Uitspraak

18/4440 ZW

Datum uitspraak: 23 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 juli 2018, 17/6040 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Grijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020. Namens appellante is mr. C.C.J.L. Huurman verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is vanaf 2013 werkzaam geweest als ouderencoach bij [BV] ( [BV] ) voor 32 uur per week. Haar dienstverband is op 2 januari 2017 geëindigd. Appellante heeft zich op 29 maart 2017 ziek gemeld met nek- en rugklachten met uitstraling naar de benen. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Op 23 juni 2017 is namens het Uwv telefonisch contact opgenomen met appellante over de belasting van haar arbeid. Appelante heeft hierbij medegedeeld dat zij zich bezig hield met het aansturen, opleiden en coachen van vrijwilligers, om ouderen te activeren. Ook legde zij huisbezoeken af en verzorgde zij de coördinatie, de registratie en de voortgang. Appellante heeft verklaard dat zij in haar functie over veel regelmogelijkheden beschikte om het staan, het lopen en het zitten af te wisselen en dat liggen soms ook een mogelijkheid was.
1.3.
Op 5 juli 2017 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 6 juli 2017 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van ouderencoach. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 5 juli 2017 de ZW-uitkering van appellante per 6 juli 2017 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 3 oktober 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv zich hebben mogen baseren op de inlichtingen die appellante heeft gegeven over de belasting in haar laatst verrichte arbeid. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv, dat de daarbij getrokken conclusie kan dragen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Appellante heeft zich bij het telefoongesprek met het Uwv op 23 juni 2017 vergist en is van het voorlaatste verrichte werk bij [bedrijf] uitgegaan. Bij [BV] had appellante geen eigen kamer en was liggen niet mogelijk. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsartsen haar belastbaarheid hebben overschat.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 6 juli 2017 geschikt was voor de laatst verrichte arbeid in de functie van ouderencoach en de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.4.
Daaraan wordt toegevoegd dat, ongeacht de mogelijkheid tot liggen, de functie van ouderencoach een fysiek lichte functie is met veel vertredingsmogelijkheden. Niet wordt ingezien dat de verzekeringsartsen van het Uwv de belasting van de functie hebben onderschat, nu zij deze hebben gebaseerd op informatie die appellante heeft verstrekt. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij zich heeft vergist in de inhoud van de functie die zij al geruime tijd uitoefende. Appellante heeft voorts in hoger beroep ook geen nieuwe medische gegevens ingediend die aanleiding geven om te oordelen dat haar medische situatie per 6 juli 2017 niet juist is beoordeeld door de verzekeringsartsen van het Uwv.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.L. Abdoellakhan