ECLI:NL:CRVB:2020:1038
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor laatst verrichte arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die sinds 2013 werkzaam was als ouderencoach. Appellante meldde zich op 29 maart 2017 ziek met nek- en rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar een ZW-uitkering toe. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 5 juli 2017, werd appellante geschikt geacht voor haar laatst verrichte arbeid. Het Uwv beëindigde haar uitkering per 6 juli 2017, wat appellante aanvocht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat de verzekeringsartsen zich mochten baseren op de door appellante verstrekte informatie over haar werkzaamheden.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte haar beroep ongegrond had verklaard. Ze stelde dat ze zich had vergist in de belasting van haar functie en dat de verzekeringsartsen haar belastbaarheid hadden overschat. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden van appellante in hoger beroep herhalingen waren van eerdere argumenten en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsartsen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.