ECLI:NL:CRVB:2020:1019

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
18/4742 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging toeslag AOW op basis van inkomen partner

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de beëindiging van de toeslag op zijn ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant ontving sinds 16 november 2014 een AOW-pensioen met toeslag, maar de Svb heeft deze toeslag per 22 juni 2016 beëindigd omdat het inkomen van de partner van appellant te hoog was. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellant tegen de Svb in een eerdere uitspraak niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen een later besluit van de Svb ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de Svb te laat heeft vastgesteld dat het inkomen van zijn partner te hoog was, waardoor hij niet in staat was om het inkomen tijdig bij te stellen. Ook heeft hij kritiek geuit op de berekeningsmethoden van de Svb en het ABP, die tot verwarring leidden. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Svb de berekening van de toeslag voldoende heeft toegelicht. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding en griffierecht heeft toegekend aan appellant, wat aanleiding gaf tot vernietiging van de eerdere uitspraak in dat opzicht.

De Centrale Raad heeft de Svb veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 787,50 voor rechtsbijstand en € 51,40 voor reiskosten. Daarnaast moet de Svb het griffierecht van in totaal € 170,- aan appellant vergoeden. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank voor het overige, maar corrigeert de tekortkomingen met betrekking tot de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

18.4742 AOW

Datum uitspraak: 24 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
17 juli 2018, 17/467 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2020. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Svb heeft aan appellant met ingang van 16 november 2014 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend met een toeslag ingevolge die wet. Bij verschillende besluiten van de Svb uit 2014, 2015 en 2016 is de hoogte van de toeslag vastgesteld aan de hand van het inkomen van de partner van appellant.
1.2.
Bij besluit van 22 juni 2016 heeft de Svb aan de hand van inkomensgegevens van de Belastingdienst de aan appellant toegekende toeslag met ingang van juli 2016 beëindigd, omdat het inkomen van de partner te hoog is.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 9 december 2016 (bestreden besluit 1) is het bezwaar tegen het besluit van 22 juni 2016 ongegrond verklaard.
2.1.
Tijdens de behandeling van het beroep tegen bestreden besluit 1 heeft de Svb bij besluit van 22 februari 2017 (bestreden besluit 2) alsnog bepaald dat appellant met ingang van januari 2016 geen recht meer heeft op toeslag. Daarbij is in aanmerking genomen dat het inkomen van de partner van appellant anders was dan dat bij de Svb bekend was, waardoor de toeslag is veranderd. Verder is aangegeven dat de over de periode van januari 2016 tot en met juni 2016 te veel betaalde toeslag van € 20,50 niet van appellant wordt teruggevorderd.
2.2.
Op verzoek van de rechtbank heeft de Svb bij brief van 20 maart 2018 een toelichting gegeven op de wijze van berekening van de toeslag.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht mede gericht geacht tegen bestreden besluit 2. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is appellant opgekomen tegen de gang van zaken rond bestreden besluit 2. Doordat de Svb pas achteraf en over een periode van langer dan drie maanden heeft vastgesteld dat het inkomen van de partner te hoog was voor het recht op toeslag, was het voor appellant niet meer mogelijk om het inkomen van zijn partner bij te stellen. Ook heeft appellant aangevoerd dat het verwarrend is hoe het inkomen wordt berekend en dat de Svb en het ABP van een verschillende berekening van het inkomen uitgaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting van de Raad is de vraag aan de orde gekomen of het juist is dat de rechtbank in de nadere besluitvorming van de Svb en de pas na de zitting gegeven toelichting op de berekening van de toeslag, geen aanleiding heeft gezien om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant en het griffierecht. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend en is van oordeel dat de aangevallen uitspraak in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank wordt voor het overige ten volle onderschreven. De rechtbank heeft met juistheid geconcludeerd dat de Svb met de brief van 20 maart 2018 de berekening van de toeslag voldoende heeft toegelicht en dat op juiste wijze rekening is gehouden met de hoogte van het inkomen van de partner en de bedragen die daarbij op grond van artikel 11, eerste lid, van de AOW buiten beschouwing moeten worden gelaten. De gemachtigde van appellant had in beroep hierover geen opmerkingen. De Svb heeft toegelicht dat het fiscale loon pas achteraf kan worden vastgesteld, waardoor vertraging ontstaat in de besluitvorming. Hierdoor kan het recht op toeslag ook pas achteraf definitief worden vastgesteld. De rechtbank heeft terecht opgemerkt dat appellant hierop is gewezen bij de toekenning van het ouderdomspensioen. Verder heeft de Svb toegelicht dat hij een andere regelgeving uitvoert dan het ABP, waardoor de vaststelling van het inkomen per instantie kan verschillen. Wat appellant verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Daarbij is in aanmerking genomen dat het dwingende regelgeving betreft en appellant heeft erkend dat zelfs wanneer wordt uitgegaan van het laagste bedrag aan inkomen, zijn partner de inkomensgrens voor het recht op toeslag langer dan drie maanden heeft overschreden.
4.3.
Uit overweging 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd, voor zover daarbij geen proceskostenveroordeling en vergoeding voor het griffierecht is uitgesproken. Uit overweging 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak voor het overige wordt bevestigd.
5. Aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarin forfaitaire vergoedingen zijn opgenomen, begroot op € 787,50,- voor in beroep verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden in hoger beroep begroot op € 51,40 (reiskosten op basis van een retourticket Leeuwarden-Utrecht Centraal).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij geen proceskostenvergoeding en vergoeding voor het griffierecht is toegekend;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 838,90;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2020.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) E.M. Welling