ECLI:NL:CRVB:2020:1018

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
18/4895 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om toekenning van een ANW-uitkering; geen bijzonder geval en geen onjuiste voorlichting door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om toekenning van een ANW-uitkering door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante, die gehuwd was met een man die naar Marokko was verhuisd en daar opnieuw was gehuwd, diende op 1 november 2016 een aanvraag in voor een ANW-uitkering. De Svb wees deze aanvraag af op 11 november 2016, met de reden dat er geen sprake was van een bijzonder geval, en dat appellante op dat moment al recht had op een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet, waardoor zij geen aanspraak meer kon maken op een ANW-uitkering.

Na een ongegrond verklaard bezwaar door de Svb, heeft appellante beroep aangetekend bij de rechtbank, die de beslissing van de Svb bevestigde. In hoger beroep voerde appellante aan dat de late aanvraag het gevolg was van onjuiste voorlichting door de Svb. De Raad oordeelde echter dat de Svb niet tekort was geschoten in haar zorgplicht en dat er geen bewijs was dat appellante onjuist was geïnformeerd. De Raad bevestigde dat de Svb geen rechtsplicht had om een ANW-aanvraag te bevorderen en dat de informatievoorziening aan de tweede echtgenote van betrokkene correct was verlopen. De Raad concludeerde dat er geen bijzonder geval was en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

18.4895 ANW

Datum uitspraak: 24 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 juli 2018, 17/6435 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.I.T. Sopacua, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2020. Namens appellante is haar gemachtigde verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is gehuwd geweest met [betrokkene] (betrokkene). Op enig moment heeft betrokkene appellante en zijn gezin verlaten en is hij naar Marokko verhuisd. Daar is betrokkene opnieuw gehuwd, zonder van appellante te scheiden. Betrokkene is [in] 2006 in Marokko overleden. De Svb heeft naar aanleiding van een aanvraag van de tweede echtgenote van betrokkene aan haar een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend. Appellante heeft op 1 november 2016 een ANW‑aanvraag ingediend bij de Svb.
1.2.
Bij besluit van 11 november 2016 heeft de Svb de aanvraag om toekenning van een ANW-uitkering van appellante afgewezen. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval, zodat het recht op uitkering niet met een verdere terugwerkende kracht dan één jaar vanaf de datum van de aanvraag kan worden vastgesteld. Op 1 november 2015 had appellante al de leeftijd bereikt waarop zij in aanmerking komt voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet, waardoor zij geen aanspraak meer kan maken op een ANW-uitkering.
1.3.
Bij het bestreden besluit van 25 september 2017 is het bezwaar tegen het besluit van 11 november 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de ANW. Daarbij is aanmerking genomen dat de Svb niet tekort is geschoten in haar zorgplicht, door bij de beoordeling van de aanvraag van de tweede echtgenote niet tegelijkertijd na te gaan of er nog een andere echtgenote was en deze te attenderen op haar mogelijke recht op ANW-uitkering. De omstandigheid dat appellante pas later bekend is geworden met het overlijden van haar echtgenoot en haar aanspraak op een ANW-uitkering, blijft voor risico van appellante.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een bijzonder geval, omdat de late aanvraag een gevolg is van een onjuiste voorlichting door de Svb. Daarbij is aangevoerd dat de tweede echtgenote van betrokkene ten onrechte anders is voorgelicht en dat op de Svb op grond van artikel 23 van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko van 14 februari 1972 (NMV) een zorgplicht rust, om bij een aanvraag om ANW-uitkering te onderzoeken of er meerdere weduwen er zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een bijzonder geval als
bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de ANW, is juist. Vooropgesteld wordt dat er voor de Svb geen rechtsplicht bestaat tot het bevorderen van een ANW-aanvraag, zie de uitspraak van de Raad van 4 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:803. Uit wat appellante heeft aangevoerd blijkt niet dat de Svb haar onjuist heeft geïnformeerd dan wel haar onterecht anders heeft geïnformeerd dan de tweede echtgenote van betrokkene. De Svb heeft toegelicht dat de tweede echtgenote van betrokkene door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op de hoogte is gebracht van de mogelijkheid tot het doen van een ANW-aanvraag, omdat betrokkene ten tijde van zijn overlijden een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering van het Uwv ontving. Verder heeft de Svb toegelicht dat ten tijde van het overlijden van betrokkene bij de Svb geen signaal naar boven kwam om appellante op een dergelijke uitkering te wijzen, omdat betrokkene sinds zijn vertrek uit Nederland niet meer stond ingeschreven bij de toenmalige gemeentelijke basisadministratie. Betrokkene had bovendien geen lopende uitkering bij de Svb, waardoor de Svb niet op de hoogte werd gebracht van zijn overlijden in het buitenland. Appellante stond daarentegen wel bij de gemeente ingeschreven, maar haar gegevens waren ten tijde van het overlijden van betrokkene niet gekoppeld aan die van betrokkene. Hieruit volgt dat niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van een onjuiste of onvolledige voorlichting door de Svb.
4.2.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat op grond van artikel 23 van het NMV op de Svb een rechtsplicht rust om bij een aanvraag om toekenning van een ANW-uitkering te onderzoeken of sprake is van meerdere echtgenotes. Uit dit artikel volgt slechts dat het weduwenpensioen eventueel tussen meerdere rechthebbenden wordt verdeeld.
4.3.
Dat betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2020.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) E.M. Welling