ECLI:NL:CRVB:2020:1008

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
19/4764 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening garantie-uitkering op basis van wegvallen van royalties voor appellant onder de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers

Op 23 april 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak tussen appellant, een uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 11 oktober 2019, waarin de garantie-uitkering opnieuw werd vastgesteld na het wegvallen van de royalties die appellant ontving als (mede)auteur van een boek. De Raad oordeelde dat de ingangsdatum van de nieuwe vaststelling van de garantie-uitkering op 1 maart 2018 terecht was vastgesteld, omdat na deze datum geen royalties meer te verwachten waren. Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen het in mindering brengen van de royalties op de garantie-uitkering, maar dit bezwaar was ongegrond verklaard. In januari 2019 verzocht appellant om herziening van het besluit van 8 oktober 2015, maar de Raad oordeelde dat de aanvraag terecht als verzoek tot hernieuwde vaststelling van de garantie-uitkering was aangemerkt. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en verklaarde het beroep van appellant ongegrond. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van griffier D. Bakker.

Uitspraak

19.4764 WUBO

Datum uitspraak: 23 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 oktober 2019, kenmerk BZ011322641 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1936 is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Op grond van de Wuv zijn aan hem verschillende voorzieningen toegekend.
1.2.
Op verzoek van appellant zijn de Wuv-aanspraken ingaande 1 april 2013 omgezet naar aanspraken op grond van de Wubo. Aan hem zijn toegekend de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo, een garantie-uitkering en verschillende voorzieningen.
1.3.
Op de met ingang van 1 april 2013 aan appellant toegekende garantie-uitkering heeft verweerder in mindering gebracht de inkomsten uit royalties die appellant ontvangt als (mede)auteur van het boek [titel boek] over [X.]. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij het besluit van
8 oktober 2015 ongegrond verklaard. In dat verband is overwogen dat op grond van artikel 29 van de Wubo alle over de overeenkomstige periode genoten inkomsten, uit welke bron dan ook, op de garantie-uitkering in mindering dienen te worden gebracht. Als (mede)auteur is appellant rechthebbende van de inkomsten uit royalties en eventuele afspraken om die royalties te schenken aan een derde maken niet dat van de bepaling van artikel 29 van de Wubo mag worden afgeweken. Tegen het besluit van 8 oktober 2015 heeft appellant geen beroep ingesteld.
1.4.
In januari 2019 heeft appellant verzocht het besluit van 8 oktober 2015 in te trekken en de garantie-uitkering opnieuw vast te stellen. Appellant heeft verwezen naar een brief van de uitgever van het bewuste boek waaruit blijkt dat het sinds maart 2018 is uitverkocht en niet meer herdrukt zal worden.
1.5.
Bij besluit van 30 juli 2019 heeft verweerder bepaald dat de garantie-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2019 opnieuw zal worden vastgesteld. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit deels gegrond verklaard. De ingangsdatum van de nieuwe vaststelling van de garantie-uitkering is nader bepaald op de eerste dag van de maand waarin de beëindiging van de inkomsten uit royalties is ingegaan, te weten 1 maart 2018. De korting inzake de inkomsten uit royalties is daarbij met ingang van 1 maart 2018 vervallen. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft geen reden gezien om het bij besluit van 8 oktober 2015 ingenomen standpunt met betrekking tot het korten op de garantie-uitkering van de inkomsten uit royalties te herzien.
2. In beroep stelt appellant dat zijn bankrekening uitsluitend diende als doorgeefluik van royalties aangezien [X.] dan wel zijn weduwe, aan wie hij de hem toekomende royalties schonk, niet beschikte over een bankrekening. De royalties zijn vanaf het begin ten onrechte op de garantie-uitkering in mindering gebracht en niet uitsluitend vanaf het moment dat het boek uitverkocht was en niet meer werd herdrukt, aldus appellant.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In artikel 59 van de Wubo is limitatief bepaald in welke gevallen de garantie-uitkering opnieuw moet worden vastgesteld. Dit betreft met name verandering in de persoonlijke levenssfeer, zoals bijvoorbeeld een huwelijk of overlijden. In artikel 59, eerste lid, onder h, van de Wubo is bepaald dat de uitkering opnieuw moet worden vastgesteld wanneer de uitkeringsgerechtigde geen aanspraak meer kan maken op de betaling uit een bron van inkomsten, tenzij hij het vervallen van die aanspraak heeft bewerkstelligd.
3.2.
Verweerder heeft naar het oordeel van de Raad de aanvraag van appellant van januari 2019 terecht aangemerkt als een verzoek tot hernieuwde vaststelling van de garantie‑uitkering als bedoeld in artikel 59 van de Wubo. Met wegvallen van de royalties waarvan in 2015 is bepaald dat dit geldt als een bron van inkomsten voor appellant, heeft verweerder op goede gronden de garantie-uitkering opnieuw vastgesteld. Dat de ingangsdatum daarvan is bepaald op 1 maart 2018 kan niet voor onjuist worden gehouden. Uit de onder 1.4 genoemde brief van de uitgever komt immers naar voren dat na maart 2018 geen royalties meer te verwachten zijn. Het betoog van appellant dat hij de royalties als schenking doorsluisde naar [X.] en/of zijn weduwe kan daarin geen wijziging brengen. Zo stond appellant te boek als (mede)auteur en was om die reden de rechthebbende van de royalties. Daarnaast heeft appellant berust in het besluit van verweerder van 8 oktober 2015 waarin werd overwogen dat eventuele afspraken over het schenken van royalties geen verandering konden brengen aan de dwingendrechtelijke bepaling dat de inkomsten op de garantie‑uitkering moeten worden gekort. Niet is gebleken van een nieuw feit of veranderde omstandigheid dat nu tot een ander oordeel zou moeten leiden.
3.3.
Uit 3.2 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep van appellant moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2020.
(getekend) H. Lagas
(getekend) D. Bakker