ECLI:NL:CRVB:2020:1002
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 12 maart 2015 ziek meldde met hoofdpijnklachten, had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, werd vastgesteld dat appellant met ingang van 9 maart 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Appellant stelde in hoger beroep dat er sprake was van strijd met het verbod op reformatio in peius, omdat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage in bezwaar naar beneden was bijgesteld. Hij voerde aan dat hij door zijn hoofdpijnaanvallen niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.
De Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht had vastgesteld dat er geen medische indicatie was voor een beperking in de duurbelasting. De frequentie van de hoofdpijnaanvallen was verminderd en de arts achtte het niet noodzakelijk om structurele beperkingen op te leggen. De Raad bevestigde dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.