ECLI:NL:CRVB:2020:1000
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wajong-uitkering en de rol van drugsgebruik
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het Uwv ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van wat hij eerder in beroep had aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was geweest. Appellant had aangevoerd dat hij enkel in staat was om te werken door zijn drugsgebruik, maar de Raad oordeelde dat dit niet leidde tot de conclusie dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand bleven. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.